Op het briefje dat ik in mijn handen heb staat: ‘We zetten ons in om u zo goed mogelijk van dienst te zijn’. Daar ben ik blij mee. Een paar dagen eerder keek een man met twee dikke, norse wenkbrauwen me nog weinig hulpvaardig aan. Dan is dit een grote vooruitgang. In zo’n korte tijd. Ik ben benieuwd hoeveel sluitingen ervan afkonden.
Het duurt even voordat ik daarachter kom. Als ik binnenkom staat dezelfde man met zijn rug naar me toe te sleutelen een schoen. Ik schraap voorzichtig mijn keel. Geen reactie. Ik hoest een paar keer. Geen reactie. Pas als ik richting uitgang loop, komt hij, met de schoen in zijn hand, in actie. ‘Ho ho, jongeman, ik kom er heus wel aan hoor.’ Ik twijfel of ik hiermee genoegen neem. ‘Ik moet jou spreken over je tas, jongen.’ Nee.
In allerijl leg ik tien euro neer en graai ik mijn tas van de toonbank. Op weg naar de uitgang mompel ik iets wat het midden houdt tussen ‘dankjewel’ en ‘wenkbrauw’. Misschien dat de eigenaar van de schoen wil praten over de andere schoen, die vast verdwenen is. Maar ik hoef geen tekst en uitleg, zeker niet op zo’n toon. De tas is genoeg. Als deze na twee dagen alweer kapot is, ga ik ermee naar een andere schoenmaker en hoop ik dat die betere sluitingen heeft. En manieren.
Op het briefje dat ik in mijn handen heb staat: ‘Met de service die u van ons gewend bent’. Ik ben niets gewend, maar het klinkt goed. Ik loop naar binnen en leg het ontwerp voor de bedrukking neer op een tafel. Een vrouw met een leesbril op haar lippen en een minzame grijns buigt zich over het A4-tje heen. ‘Meneer, u weet dat u dit niet zo kunt aanleveren. Hier kunnen we niets mee. Gaat u naar huis en komt u terug als u een geschikt ontwerp heeft.’
Ik heb thuis een zeer geschikt ontwerp gemaakt. Omdat de vrouw er een prominente rol in speelt, heb ik besloten hem ergens anders te laten drukken. In een winkel waar mensen werken die je willen helpen, die blij zijn dat je iets bij hen koopt en die niet de behoefte voelen je de les te lezen. Het was een hele zoektocht.