Morgen word ik negen. Dan krijg ik een hond. Daarna ben ik een jongen met een hond. Duidelijk de acht jaar ontgroeid. Een jongen van acht heeft geen hond. Dat is onverantwoord.
Morgen word ik tien. Dan krijg ik een keyboard. Daarna ben ik een jongen met een keyboard. Duidelijk de negen jaar ontgroeid. Een jongen van negen heeft geen keyboard. Hooguit een hond.
In mijn team zitten jongens van veertien. Ik ben dertien, maar ik wil graag veertien zijn. Veertien is een mooie leeftijd, waarop je niet meer zo dertien bent: zo onhandig en zo verlegen.
Ik ben veertien. Er is niks aan, aan veertien zijn. Achttien zijn, dat wil ik. Net zo oud als mijn broer. Als je achttien bent, dan ben je volwassen, dan ben je af. Zoals je dan bent, zo blijf je, voor altijd. Of in ieder geval voor een lange tijd.
Vorige maand vierde ik mijn verjaardag, mijn achttiende. De maand erna zat vol onzekerheid, twijfel, noem maar op. Niks voor iemand die net achttien is geworden. Ik maak er maar het beste van; het zal wel snel zakken.
Ik ben nu 23. Het enige wezenlijke verschil met achttien zijn zit ‘m in het feit dat ik mijn leeftijd sinds een paar jaar in cijfers mag schrijven. Ik ben wel veranderd, maar die veranderingen staan los van leeftijd, denk ik. Maar misschien is die gedachte wel typerend voor een 23-jarige.
Morgen word ik dertig. Dan krijg ik een kaart met een grapje erop: ‘Je ziet er nog niets van, hoor.’ Daarna ben ik een man met zo’n kaartje. Duidelijk de 29 gepasseerd. Een man van 29 heeft niet zo’n kaart. De mazzelaar.