zaterdag 31 maart 2012

Autorijden



Ik lees een boek over Columbine. Ik heb het boek gewonnen, doordat ik de uitgeverij van het boek heb geliked op Facebook. Normaal staan daar straffen op, ditmaal werd ik ervoor beloond. Sindsdien like ik me drie slagen in de rondte. Ik like Mark Rutte in de hoop dat hij zetels weggeeft, ik like Acda en de Munnik in de hoop op materiaal bij Thomas in de schuur en ik like bangalijsten om erop te komen. Tot nu toe moet ik het doen met het boek.

In het boek rijdt de halve high school in een auto. Een paar achterblijvers worden nog in de bakfiets naar school gebracht, broodtrommeltje onder de arm, maar de rest scheurt volleerd en met piepende banden het parkeerterrein op. Hun rijbewijs doet dienst als schoolpas. Ik zie ouders voor me, gedesillusioneerd graaiend naar hun fietssleutels – of zouden de auto’s van de leerlingen zelf zijn? Nee toch? Of wel? Het zijn er wel veel, lees ik. Te veel misschien om in één ochtend uit alle garages te ontvoeren.

Het lijkt me een raar idee, autorijden op je zestiende, of het nou je eigen auto is of niet. Toen ik zestien was fietste ik naar school en had ik al de grootste moeite om heelhuids aan te komen; een auto was een belachelijk idee geweest. Ik weet nog dat ik een keer met mijn linkerhand in mijn rechterrem kneep, zomaar eigenlijk. Dat idee was geëindigd in een ravage waarbij de spaken en spatborden ons om de oren vlogen. Op de autoweg had datzelfde idee geleid tot afgebroken deuren in plaats van spaken, en een rijbewijs met een hele dikke streep erdoor.

Gelukkig was ik net een paar maanden achttien toen ik mijn rijbewijs haalde. Op de fiets remde ik allang niet meer, dus ook niet met mijn verkeerde hand, en over mijn schouder kijken deed ik consequent omdat ik gewend was spullen te laten vallen. Ik was er klaar voor. Het ritje naar de Albert Heijn en weer terug ging goed, omdat er niemand op een bloedhete zondag naar een gesloten supermarkt op weg was en ik vlakbij woonde. Ook op de snelweg voelde ik me thuis: ik was de enige bestuurder die niet naar het strand reed en had alle ruimte om alles een beetje uit te proberen. Ik kwam er bijvoorbeeld achter dat de cruise control niet werkte omdat ik een half uur daarvoor per ongeluk de richtingaanwijzer had aangezet. Naar rechts, naar de vluchtstrook, was de boodschap van de auto aan mij.

Een jaar later ben ik op weg naar Utrecht, voor het eerst. In het centrum wring ik de auto van mijn moeder tussen een paar slingerende fietsers die zichzelf lukraak over de straat verspreid hebben en kom ik tot stilstand bij het afgesproken kruispunt waar de hel lijkt losgebarsten. Ik probeer de auto op een stoeprand te tillen, maar de stoeprand is te hoog en de auto stuitert terug. Ik weet niet wat ik moet doen. Ik heb geleerd zo ver mogelijk vooruit te kijken, maar mijn zicht wordt geblokkeerd door razende fietsers en toeterende auto’s. Ik besluit om over te steken en, als ik het overleef, toch maar naar de auto te luisteren. Fietsen is zo gek nog niet.

maandag 26 maart 2012

Gewoon

Ik heb gewoon niet zoveel met Paulien Cornelisse, maar ik deel haar belangstelling voor modieus taalgebruik wel gewoon. Ik zeg belangstelling en niet passie, ik wil niet vooruitlopen op een volgend stukje uit mijn Paulien-reeks, dat zou niet leuk zijn. Ik zeg leuk en niet chill, ik wil niet vooruitlopen op een volgend stukje uit mijn Paulien-reeks, dat zou niet leuk zijn. Ik weet niet of Paulien gewoon al aan de tand heeft gevoeld, maar anders wil ik graag een poging wagen. Voor de oplettende lezer en Paulien: anders is hier totaal overbodig, ik ben immers al begonnen.

Gewoon is volgens mij een van de meest gebruikte woorden van dit moment. Met gewoon geef je aan dat het allemaal niet zoveel voorstelt, wat je zegt. Gewoon voorkomt dat je je kwetsbaar opstelt in situaties waarin dat ongewenst is: in alle. Gewoon is veilig en zeurt niet. ‘Ik ben gewoon een beetje aan het rennen’, zeg je bijvoorbeeld tegen iemand die je tegenkomt als je traint voor de halve marathon die je koste wat het kost wil lopen. Stel dat je hem niet haalt, dan was je gewoon maar een beetje aan het rennen. Gewoon werkt uiterst effectief tegen gezichtsverlies.

Je kunt gewoon ook gebruiken als er statements gemaakt moeten worden, op verjaardagen bijvoorbeeld. Oppervlakkige statements om een ander een beetje mee uit de tent te lokken. Let wel: een beetje, het moet wel gezellig blijven. Tijdens een praatje over je nieuwe bril ineens zeggen: ‘Ik vind het gewoon niet kunnen dat de Albert Heijn op zondag al om zes uur sluit’, dat is gewoon in topvorm. In deze zin zorgt gewoon niet alleen voor extra overtuigingskracht, maar ook voor de verantwoording om op dit vreemde moment over de Albert Heijn te beginnen. ‘Dat bedacht ik me gewoon’, zou je in geval van nood nog kunnen zeggen.

Ik weet niet of het eerste stukje uit Taal is ook gewoon echt míjn ding hiermee is geschreven. Wat me tegenhoudt is het feit dat ik mezelf in de afgelopen twee minuten, pratend met een huisgenoot, betrapte op een stuk of zeven gewoons. En, sterker nog: ik was er trots op, het voelde goed. Misschien is taal dan toch meer Pauliens ding.

zondag 18 maart 2012

Van kak naar mest



Het contrast kon niet groter: die ochtend had ik bijles gegeven aan een jongen in Naarden, een jongen die trouwens helemaal geen bijles nodig had, eerder een bibliotheekpas: hij wist van a tot z wat er van hem verwacht werd bij het mondeling Nederlands, maar had vermoedelijk de l van lezen over het hoofd gezien. Ik houd al een paar bijlessen wijselijk mijn mond. Ik kan geen leeservaringen aanbieden, maar wel schema’s en open deuren over zenuwen en oefenen voor de spiegel. Om elf uur verliet ik twintig onverdiende euro’s rijker de door opritten omgeven villa, op weg naar mijn volgende bestemming.

Een boerderij in de buurt van Purmerend – ziedaar het contrast. Ik passeer een aantal verlaten plaatsen met oneindige weilanden waar voertuigen onder de drie meter in de minderheid zijn. Aangekomen in Purmerend neem ik onhandig plaats op een parkeerpaaltje, terwijl ik me verbaas over het enorme aantal verkeersborden om me heen en het tegenvallende aantal bankjes. Wanneer mijn evenwicht het dreigt te verliezen van het paaltje, zie ik vanachter een hoge tunnelwand mijn vriendinnetje verschijnen – kedeng kedeng! Nadat ik haar heb begroet maak ik kennis met Antje, dochter van boer Martin en Linda en tevens hoofd route of, zoals Antje het liever noemt: Antje Antje.

We rijden over lege landwegen met boerderijen aan de linker- en rechterkant. Antje wijst de goede boerderij aan. We stappen uit en blubberen onszelf richting de voordeur. Binnen ontmoet ik de andere leden van de familie, waaronder zoon Teun en dochter Frida. Teun is erg goed in rekenen en voetbal. Dat geloof ik direct, maar ik ontkom niet aan twee wedstrijdjes die beide verloren gaan. Ook Antje blijkt een snelle denker: bij het hooibalentellen laat ze me letterlijk en figuurlijk alle hoeken van de boerderij zien. Frida tot slot is een echte knuffelaar en daarbij de onbetwiste beheerster van ‘het rustige geitenhok’. Ze voert er een streng maar rechtvaardig deurbeleid: je mag erbij, als je zo mee gaat spelen. Fair.

Doodmoe loop ik ’s avonds de laatste meters naar huis. Sommige mensen reizen er de hele wereld voor over, maar ik had aan een OV-chipkaart en aan twee afspraken genoeg om op één dag in twee totaal verschillende culturen ondergedompeld te worden. Liggend op mijn bed in Utrecht druk ik de volgende gedachte weg: ‘Ik zou best wel op een boerderij willen wonen.’

zaterdag 3 maart 2012

Bandje


Er staat een bandje in de starthouding op het van snoeren en instrumenten vergeven podium. De drummer telt af en de muziek start. De mensen die met hun rug naar het podium gekeerd in gesprek zijn over Lutz Jacobi, Prins Friso, het mespuntje lente dat in de lucht hangt, draaien zich om. Ze kijken vol verwachting naar het grotendeels door een muts bedekte hoofd van de zanger. Een paar seconden later dringt het tot hen door dat er niet live gespeeld wordt. Het duurt nog een paar seconden voordat duidelijk wordt dat een nummer van Prince te horen is. Alleen de drummer schijnt dit niet door te hebben, hij is aan zijn eerste nummer begonnen.

Een vrouw achter me zucht en zucht vervolgens nog een keer, de tweede keer luider. Iedereen wendt zich licht teleurgesteld weer tot zijn voormalige gesprekspartner. Er worden her en der grappen gemaakt die verraden hoe hoog de nood is om door het bandje van elkaars gezelschap verlost te worden: ‘Haha, Prince ziet er ineens wel heel anders uit, hè’, of: ‘Ze hebben even gekeken of we er in zouden trappen, haha.’ Uit alle hoeken stromen mensen naar de bar om alvast een volgend biertje te halen.

In de tussentijd komen mannen met zwarte, lange haren en met zendertjes in hun oren het podium op. Ze klooien met kluwen snoeren die de indruk wekken zodadelijk de hele stad zonder stroom te zetten. De twee mannen kijken er ook zo bij: alles moet wijken voor het bandje. Terwijl het publiek de mobiele telefoons (het laatste redmiddel) erbij pakt, wordt op het podium duidelijk waar alle telefoonsnoeren de laatste jaren gebleven zijn; geen houtsplinter is onbedekt gelaten.

De zanger doet een gitaar om. En weer af. En weer om. Intussen kijkt hij uitdagend het publiek in. Drie meisjes kijken uitdagend terug. De andere toeschouwers in spe vinden dat respectloos ten opzichte van de prins en praten verder. De drie overige leden van het bandje lopen heen en weer en klampen onderweg mensen aan die ze kennen. Met een been gebogen en de zool van hun schoen tegen de muur doen ze net of ze alle tijd hebben. Misschien kennen ze de zanger zo goed dat ze weten ze dat zijn aandoenlijke voorspel een hele CD kan vullen en zorgen ze er op deze manier voor dat het daadwerkelijk bij voorspel blijft.

Dan lopen de drie jongens weer het podium op en hangt de zanger de gitaar terug. De mannen met de zenders zijn weg, niets staat het bandje nog in de weg. De drummer telt af, het publiek houdt zijn adem in. Wat de zaal vervolgens bereikt komt akelig overeen met wat de instrumenten verlaat: het is live, deze keer. Mensen zijn zichtbaar opgelucht; bestellingen worden geannuleerd, de prins dood verklaard. De zanger kijkt nog steeds uitdagend maar zingt nu ook, wat zijn overkomen wat minder schrijnend maakt. De drummer schudt met zichtbare felheid de teleurstelling van zojuist van zich af. Alles komt eindelijk bij elkaar.

Dan stopt ineens de toetsenist ermee. De mannen met de zendertjes lopen op hun gemak het podium weer op. Er zit een draadje los, schijnbaar. Ook met het drumstel is iets aan de hand. Het bandje is na ruim een uur soundchecken nog altijd niet begonnen. Dan zit er inderdaad een draadje los.