Er staat een bandje in de starthouding op het van snoeren en instrumenten vergeven podium. De drummer telt af en de muziek start. De mensen die met hun rug naar het podium gekeerd in gesprek zijn over Lutz Jacobi, Prins Friso, het mespuntje lente dat in de lucht hangt, draaien zich om. Ze kijken vol verwachting naar het grotendeels door een muts bedekte hoofd van de zanger. Een paar seconden later dringt het tot hen door dat er niet live gespeeld wordt. Het duurt nog een paar seconden voordat duidelijk wordt dat een nummer van Prince te horen is. Alleen de drummer schijnt dit niet door te hebben, hij is aan zijn eerste nummer begonnen.
Een vrouw achter me zucht en zucht vervolgens nog een keer, de tweede keer luider. Iedereen wendt zich licht teleurgesteld weer tot zijn voormalige gesprekspartner. Er worden her en der grappen gemaakt die verraden hoe hoog de nood is om door het bandje van elkaars gezelschap verlost te worden: ‘Haha, Prince ziet er ineens wel heel anders uit, hè’, of: ‘Ze hebben even gekeken of we er in zouden trappen, haha.’ Uit alle hoeken stromen mensen naar de bar om alvast een volgend biertje te halen.
In de tussentijd komen mannen met zwarte, lange haren en met zendertjes in hun oren het podium op. Ze klooien met kluwen snoeren die de indruk wekken zodadelijk de hele stad zonder stroom te zetten. De twee mannen kijken er ook zo bij: alles moet wijken voor het bandje. Terwijl het publiek de mobiele telefoons (het laatste redmiddel) erbij pakt, wordt op het podium duidelijk waar alle telefoonsnoeren de laatste jaren gebleven zijn; geen houtsplinter is onbedekt gelaten.
De zanger doet een gitaar om. En weer af. En weer om. Intussen kijkt hij uitdagend het publiek in. Drie meisjes kijken uitdagend terug. De andere toeschouwers in spe vinden dat respectloos ten opzichte van de prins en praten verder. De drie overige leden van het bandje lopen heen en weer en klampen onderweg mensen aan die ze kennen. Met een been gebogen en de zool van hun schoen tegen de muur doen ze net of ze alle tijd hebben. Misschien kennen ze de zanger zo goed dat ze weten ze dat zijn aandoenlijke voorspel een hele CD kan vullen en zorgen ze er op deze manier voor dat het daadwerkelijk bij voorspel blijft.
Dan lopen de drie jongens weer het podium op en hangt de zanger de gitaar terug. De mannen met de zenders zijn weg, niets staat het bandje nog in de weg. De drummer telt af, het publiek houdt zijn adem in. Wat de zaal vervolgens bereikt komt akelig overeen met wat de instrumenten verlaat: het is live, deze keer. Mensen zijn zichtbaar opgelucht; bestellingen worden geannuleerd, de prins dood verklaard. De zanger kijkt nog steeds uitdagend maar zingt nu ook, wat zijn overkomen wat minder schrijnend maakt. De drummer schudt met zichtbare felheid de teleurstelling van zojuist van zich af. Alles komt eindelijk bij elkaar.
Dan stopt ineens de toetsenist ermee. De mannen met de zendertjes lopen op hun gemak het podium weer op. Er zit een draadje los, schijnbaar. Ook met het drumstel is iets aan de hand. Het bandje is na ruim een uur soundchecken nog altijd niet begonnen. Dan zit er inderdaad een draadje los.