zaterdag 22 september 2012

Wim T. en Paul H.



Wim T. Schippers loopt verheugd door het vernieuwde Stedelijk Museum. Om hem heen kiezen andere kunstenaars en kunstliefhebbers zorgvuldig een plaats waarvandaan zij hun deskundige licht kunnen laten schijnen op een effen rood doek. Wim T. jubelt over de woede die hij voelt als hij naar sommige kunstwerken kijkt. Dat daaraan vaak voorbij wordt gegaan door kunstminnend Nederland; aan de waarde van een kunstwerk dat je verontwaardigt of kwetst. Ik luister ernaar zoals de gemiddelde SGP-stemmer naar Kees van der Staaij luistert: niet. Ik hoor alleen de stem van Ernie en kan niet anders dan alles wat deze stem me vertelt voor waarheid aan te nemen. Ik vergeet terstond dat de man in beeld een tapijt van pindakaas op zijn naam heeft staan.

Ook Paul Haenen staat bij mij op een torenhoog voetstuk. Als hij, in welke hoedanigheid dan ook, zou verkondigen dat het heerlijk is om je hoofd in een bak met aardappelpuree te leggen, zou ik mijn spullen neerleggen en direct de proef op de som nemen. Dezelfde stem heeft mij immers ooit geadviseerd een broodje met pindakaas en banaan te eten, wat tot op de dag van vandaag één van de weinige constanten in mijn eetpatroon is. Wie ben ik om de stem van Bert tegen te spreken? Bert, die met Ernie, mijn ouders en school verantwoordelijk is voor mijn algemene ontwikkeling. Zonder Bert en Ernie geen broodje pindakaas-banaan, maar zonder Bert en Ernie ook geen benul van de letter f, van wind, van delen, vakantie, dingen die geel zijn, stilte en van vriendschap.

Sinds een paar jaar weet ik dat het aandeel van Wim T. Schippers en Paul Haenen in mijn algemene ontwikkeling nog groter is geweest dan ik altijd gedacht heb. Tot mijn grote verbazing bleken zij gedurende al mijn Sesamstraatjaren ook de wijze lessen van Grover, Graaf Tel en Kermit de Kikker de wereld in te hebben gestuurd. Het is dus ook aan hen te danken dat ik drie keer nadenk voordat ik een verkoper met een koffer vol föhns binnenlaat, dat ik weet dat kikkers geen tanden hebben en dat ik schapen tel als ik niet kan slapen omdat ik bang ben dat ik ga dromen over een enge vampier met een Duits accent.

Van Bert leerde ik dat er musea bestaan en dankzij Ernie weet ik nu ook dat het fijn is om je daarbinnen af en toe eens flink op te winden. Bedankt, meneer Wim T. en meneer Paul H., voor alles!

dinsdag 18 september 2012

't Pandje



Vandaag is de dag waarop Diederik Samsom en Mark Rutte voor het eerst draagvlak zagen voor een kabinet met ten minste hun partijen. En dat al na de bescheiden inmenging van verkenner Henk Kamp – vroeger bij de scouting ook al verkenner. Dat stemt hoopvol, al zou je ook kunnen zeggen dat beide lijsttrekkers het draagvlak afgelopen woensdag in de maag gesplitst kregen. ‘De kiezer heeft gesproken’, zo vatte Fleur Agema de overduidelijke uitslag niet al te inventief samen.

Ik wist al een paar dagen eerder dat er draagvlak was. Niet zozeer voor de coalitie PvdA-VVD(-…), maar voor samenwerking in het algemeen, voor elke denkbare coalitie. Een half uur in nachtkroeg ’t Pandje was daarvoor afdoende.

Vrijdagnacht: in de trein van Amsterdam naar Utrecht is geen lege stoel te bekennen. Tientallen mensen liggen overdwars op de tweezitters te slapen of staan in de rij om een stukje rails te bedekken met hun maaginhoud. Ik sta onhandig te wiebelen in een tussencoupé, door de NS om onbegrijpelijke redenen een balkon genoemd – met frisse lucht heeft het barweinig te maken. In Utrecht rollen de meesten de trein uit. Ik moet zeggen dat mijn evenwicht ook betere tijden heeft gekend. Vanavond nog. Toch voel ik me niet dronken. Voor het woord ‘aangeschoten’ ben ik allergisch, dus houd ik het op nuchter.

Een paar uur later zit ik samen met een vriend in ’t Pandje. ’t Pandje is de enige kroeg in Utrecht waar je niet voor maar na het uitgaan naartoe gaat. Het laatste beetje nuchterheid dat je met je meebrengt wordt daar, met behulp van een paar dodelijke vazen bier, resoluut de deur gewezen. Normaal gesproken hang je vervolgens op je nek in één van de oude houten stoelen en mompel je een paar laatste woorden tegen de persoon die nog in je vervaagde gezichtsveld valt. Daarna is de tank leeg en strompel je naar huis. Als iemand de volgende dag aan je vraagt hoe het was, kun je volstaan met: Pandje. Zo’n avond.

Deze keer verloopt het anders. In de trein hebben we op de mensen om ons heen een forse drinkachterstand opgelopen. De magie van ’t Pandje is ineens ver te zoeken. Wat overblijft is een oude kroeg met een drijfnatte vloer met daarop een gezelschap zo bont dat het Nederlandse politieke stelsel, tot aan de Piratenpartij, zich gepresenteerd zou zien. We gaan zitten. Ons tafeltje ontsnapt aan ieders wellustige aandacht. We zijn buitengesloten door het vermoeide lichaam van een man met een degelijke polo die met zijn kont op ons tafeltje steunt terwijl hij met drie mannen met bril en een vrouw met bril praat over een survivalkamp.

Als de man een biertje gaat halen zien we onze andere kroeggenoten: twee breedgeschouderde mannen met truien vol merknamen en onduidelijke nummers slaan vertwijfeld op een gokkast. Als er twee blonde diva’s op het gedreun afkomen houden ze er direct mee op: tijd om te oogsten. Er wordt een soort stoelendans gedanst die voor één van de kleerkasten een teruggang naar de gokkast betekent; de andere man loopt met beide dames de deur uit.

Aan de bar zit een kroegeigenaar en – nou ja zeg – aan het tafeltje even verderop zit er nog één! Beduusd van zowel dit feit als het feit dat we beide mannen als kroegbazen herkenden, ontgaat ons het kortgejurkte meisje dat naast de eigenaar aan de bar zit volledig. Ze wordt met elke inhalige aanblik een paar jaar jonger. Als ze met de kroegeigenaar mee naar huis loopt, schatten we haar op 25, hooguit. Bij de man komen we uit op het dubbele.

Na het vertrek van de kroegeigenaar en zijn verovering passeert een lange, slungelige jongen met een door het corps platgewalst kapsel. Hij lijkt op zoek naar iemand die met hem mee wil, waarnaartoe is niet duidelijk. De politieke parallellen dienen zich met bakken tegelijk aan. Als de degelijke poloman na een korte uitstap naar een andere plaats in de bebrilde cirkel zijn vertrouwde plek aan onze tafel weer inneemt, besluiten we dat het tijd is om te gaan; voordat ook wij aan de beurt komen. Onderweg naar huis passeren we een gevallen vrouw. Ze likt haar wonden. Als we haar vragen wat eraan scheelt, zegt ze: ‘De kiezer heeft gesproken.’