zondag 25 september 2011

De tiende fiets



Als ik een oranje fietsvlaggetje zou hebben, hing ie vandaag halfstok. Tenminste, als hij niet al in vieren gescheurd of meegenomen was. Zojuist heb ik afscheid moeten nemen van mijn tiende fiets en het valt me zwaar hier iets over te schrijven. In mijn maag beginnen de vorige negen zich te roeren, nu de tiende verdwijning een feit is. Toch, zo drukte de fietsenmaker me op het hart, is het goed als ik het verlies onder woorden probeer te brengen. En, als ik daar eenmaal mee bezig ben, kan ik meteen de resten van de andere negen tweewieltrauma’s wegpoetsen. Hij weet waar hij over praat: dagelijks neemt hij noodgedwongen afscheid van tientallen stalen kanjers.

Fiets één was een wat gemakzuchtige, bruine stadsfiets met een abonnement op lekke banden. Hij verdween in een gure decembernacht. Een handvol pepernoten en een grote pluk wit haar waren de enige sporen van de dader. De tweede fiets was een taai damesmodel, een blauwe fiets met een eigen wil. Zo probeerde ik er ooit tevergeefs lampen op te bevestigen. De dag erna lag ze tussen twee mannenfietsen in. Uitgewoond. Dubbelgeklapt. Einde verhaal.

Het verlies van nummer drie ligt nog steeds erg gevoelig. Ik wil daar op dit moment weinig over kwijt. Het was nooit mijn bedoeling, laten we het daarop houden. De vierde fiets draagt een bijzonder levensverhaal met zich mee. Laag zelfbeeld, op het verkeerde pad geraakt, uiteindelijk in handen van een junk terechtgekomen. Ik kocht hem voor een tientje, de rest is geschiedenis. Hij ontpopte zich tot een van de meest toonaangevende fietsen van Utrecht, met zijn twee stangen. Het was wachten op het moment dat hij de wijde wereld in zou trekken. En zo geschiedde. In zijn afscheidsbrief schreef hij dat er nog genoeg fietsen met twee stangen op mijn pad zouden komen.

De racefiets, nummer vijf, heeft zich nooit thuisgevoeld in Utrecht, zo liet hij me laatst per what’s app weten. Waar hij nu is wil hij niet zeggen, maar ‘ik zoek je ooit nog een keer op’, verzekerde hij me. Daar houd ik me dan maar aan vast. De verdwijning van de zesde fiets is de meest pijnlijke van alle. Met hem had ik de meest hechte band. Vanaf het moment dat hij, gehuld in ballonnen, me onder het doek vandaan aankeek, was ik verkocht. Ik heb hem nooit kunnen vertellen hoe blij ik was met hem, met zijn donkerbruine degelijkheid, zijn trouwe karakter. Nu is het te laat. In de zomer van 2010 is hij ontvoerd, midden op een van de klamste dagen. Daar was hij geen liefhebber van. Ik had het kunnen voorvoelen.

Door fiets zeven ben ik ronduit bedrogen. Hij zei van een bekende krant te zijn, maar de manier waarop hij na drie tochtjes in elkaar zakte, verried zijn onbetrouwbare en corrupte roots. Het zal wel een roddelkrantje zijn geweest. Fiets acht en negen waren weg voordat ik er goed en wel kennis mee had kunnen maken. Nummer acht werd na de eerste onwennige week al gestolen, nummer negen parkeerde ik al gauw met iets teveel overtuiging tegen een andere fiets. Twee gebroken remkabels, een ontwricht stuur en vele gescheurde spaken waren het resultaat. Ik heb hem in laten slapen.

Fiets nummer tien maakt dit trieste rijtje compleet. Ik dacht de sleutel te hebben die het moeilijke karakter van dit doorleefde exemplaar zou blootleggen, maar toen ik de sleutel in het  kettingslot stak, brak hij af. Samen met mijn vertrouwen in de liefde tussen de fiets en mij. Ik vrees nu al voor mijn eerste auto.

zondag 11 september 2011

Code oranje


Het wordt noodweer. Even kijken, over tien minuten wordt het noodweer. Tot ongeveer een uur na nu. Code oranje. Als je niet meer kunt stoppen, oke, dan mag je door, maar anders is het omkeren, huis in, stroom uit, bed in.

Op internet lees ik dat ik alleen naar buiten kan als ik per se naar buiten moet. Wat moet ik daar nou weer mee? Ik mag dus naar buiten. Er zullen wel wat wenkbrauwen gefronst worden, maar ik zal er geen last mee krijgen – fijn. Maar, het mag alleen als het moet, omdat ik bijvoorbeeld geen huis heb, of als ik ergens op een verlaten station sta en alleen een zompig broodje en een paar tandenstokers bij me heb. Als ik de hond uit wil laten of de bladeren van de stoep wil blazen, wordt me geadviseerd dat op een ander moment te doen. Want zelf kom ik daar niet op. Zelf sta ik, op badslippers, in de aanslag om het oud papier weg te brengen. Cocktailtje voor onderweg. Gelukkig herkent nu.nl slecht weer voor mij. En voor u. Zodat u, ook als u ooit een avond in een geluiddichte kelder verpoost, weet wanneer u een regenjas aan moet doen. Onze dank gaat uit naar code oranje. Het is dat ik dit stukje op een site zet, anders had ik hem geplastificeerd. Uit voorzorg.

vrijdag 9 september 2011

Nee tegen bellen


Gisteren bestond mijn vooruitzicht op de komende weken nog uit het grondig uitruimen van mijn klerenkast, het ophalen van mijn kapotte fiets en, boven alles, het niet vergeten te kijken naar de inschrijfperiode van een opleiding die in februari 2012 begint. Maar dat alles kon ook best na een potje Pro Evolution Soccer. Of tien.

Alleen al tijdens het schrijven van bovenstaande regels is dit vooruitzicht twee keer gewijzigd. Op mijn fiets hoef ik voorlopig niet te rekenen en ook de andere twee plannen lopen serieus gevaar. Uit alle macht haal ik agenda, pennen en overzicht uit de kast. Verspilde energie. Voor ik het weet heb ik me weer ingelaten met een aanbod of aanbieding, even onduidelijk als onhaalbaar. Langzaamaan kom ik aan in het domein van de primaire behoeften. Niet vergeten boterhamzakjes te kopen zo.

Bellen en nee zeggen. Combineer ze en een voor mij onmogelijke opdracht is het resultaat. Bellen: iemand spreken zonder dat je iets anders ziet dan de spiegel die onder de tandpastavlekken zit en nodig eens schoongemaakt moet worden, zonder met de timing in de knoei te komen omdat je consequent met een zin begint als de ander dat ook doet. Ik kan het niet. Ik kom er niet uit. Vaak wijt ik mijn gepruts uit pure wanhoop maar aan een tunnel of een windvlaag, anders was me het recht op telefoneren denk ik allang ontnomen.

Nee zeggen, dat kan ik wel, maar pas als ik weet waarom ik nee zeg. En dat weet ik als ik over de betreffende vraag nadenk. En dat lukt me niet als ik bel. Als ik bel reageer ik intuïtief en mijn intuïtie geeft me vrijwel altijd in: ‘ja’, ‘doen’, ‘dat is leuk’ of ‘dat lukt je wel’. Ja zeggen, dat lukt me wel. Maar het kan niet eindeloos doorgaan. Dat ik nu elke week post krijg van de Vriendenloterij en tegelijkertijd zoveel toezeggingen doe dat ik nauwelijks nog tijd overhoud om met mijn vrienden om te gaan, is me een tegenstrijdige brug te ver. Dus wie me nu ook belt, hij of zij zal een ‘nee’ te horen krijgen. Het is niet anders, ik moet redden wat er nog te redden valt.

Er wordt helaas niet voor me gekookt vanavond. Ik had er iets later mee moeten starten.

donderdag 1 september 2011

Voornamen



Ik hoor niet graag zinnen die beginnen met mijn eigen naam. Dan probeer ik de ander snel naar de eigenlijke boodschap te stuwen. Ik weet hoe ik heet en ik weet dat er anderen zijn die het ook weten. Daar mag het wat mij betreft bij blijven. Het horen van mijn voornaam maakt me altijd een beetje onzeker. Het is niet dat ik mijn naam lelijk vind – al vind ik hem ook niet overdreven mooi. Alleen, ik heb de neiging aan sommige voornamen allerlei zeer specifieke en lang niet altijd even voordelige eigenschappen en levenswegen te koppelen. Hetzelfde doe ik, zo blijkt, met mijn eigen naam. Onzekerheid is de uitkomst van de som van mijn naam en mij.

Bij anderen vormen naam en persoonlijkheid een wat harmonieuzer geheel. Tijs van den Brink is zo iemand. Tijs dringt al veertig jaar als een te grote hap waterijs ieders geweten binnen. Een collectieve brainfreeze heeft er ooit voor gezorgd dat Tijs zendtijd kreeg. Tijs heeft in zijn jeugd afscheid moeten nemen van de 'h', die bij andere Thijsen mocht blijven zitten waar hij zat. Omdat er, zelfs in zijn puberteit, nog steeds geen spoor van ‘hartelijkheid’, ‘humor’ of ‘hartstocht’ in Thijs aangetroffen werd, moest hij zonder ‘h’ verder. Gerechtigheid, als je het mij vraagt.

Johnny de Mol is ook een goed voorbeeld van een geslaagde combinatie. John is een wereldburger die verder kijkt dan zijn eigen neus, voordeur en vriendin lang, hoog en lekker zijn. De ‘ny’ zorgt ervoor dat Johnny zichzelf niet al te serieus hoeft te nemen. Hij reist, maar zonder regels, ongedwongen, zonder bestemming. John zou een beveiliger van een wat ranzig hotel op Bonaire kunnen zijn. Johnny kan zonder zorgen een gitaar op de barbecue gooien en intussen een beetje jammen op zijn everzwijn. Zo is Johnny. Dat weet je bij het horen van de naam.

Wat Mike voor iemand is, dat houd ik liever nog even geheim. In de tussentijd probeer ik meer één te worden met hem. Mijn eerste bezoek aan de sportschool komt steeds dichterbij.