dinsdag 15 mei 2012

De schouwburggids




De schouwburggids valt op de mat. Sinds de telefoongids verleden tijd is en er nog geen iPads op deze manier bezorgd worden, kan het geluid niets anders betekenen. Ik loop onbeheerst naar de voordeur, pak de gids op en scheur hem uit zijn onterende folie. Op de voorkant staat een wild springende man met een viool in zijn hand en zijn tong uit zijn mond. Als je een 3D-bril op zou zetten zou die er direct driedimensionaal van afgetrapt worden - de toon is gezet. Het boekje ruikt lekker, naar oude speelgoedboekjes van de Intertoys of de Bart Smit. Herinneringen aan gure zondagmiddagen dringen zich op: lijstjes maken, kiezen tussen Legokastelen, een uitstapje naar de meisjesafdeling, meewarig grinniken om speelgoed waar ik (zogenaamd) overheen gegroeid was.

Ik sla de eerste bladzijde om. Een reclameboodschap met eromheen drie spontaan poserende recensenten en een voorwoord van de nieuwe directeur verschijnen in beeld. Ik heb een zwak voor duimopstekende deskundigen, maar ik ben gek op voorwoorden, dus mijn aandacht schiet meteen die kant op. Verplichte bedankjes, open deuren, hemeltergende metaforen, hypocriete succeswensen; een mengsel van dat alles in een amicaal en lichtvoetig geschreven stukje tekst – voor wie erin trapt. Heerlijk. Hopelijk koop ik ooit nog een boek met de tweehonderd allerbeste voorwoorden. Ik zou ze alle tweehonderd in mijn huis ophangen. En daarover schrijven, in het voorwoord.

De directeur van dienst heeft geblondeerde haren en de armen over elkaar. In de eerste alinea heeft hij het over spannende tijden. In deze spannende tijden stormt het, dus we worden uitgenodigd te komen schuilen onder het dak van de schouwburg – ja, ja, ja! In de tweede alinea gaat het over jezelf verwonderen, verbazen, je laten verrassen, over de magie van theater. Dit deel riekt naar plagiaat, maar wellicht maken dergelijke ijle termen deel uit van het schouwburggidsprotocol en gaat de directeur vrijuit. Het voorwoord wordt afgesloten met regelrechte campagnetaal. ‘Ga met ons de uitdaging aan’ is de uitsmijter. Ik vraag me af hoe ik dat moet doen, met de schouwburg de uitdaging aangaan. Misschien dat ik het binnenkort maar ’s moet proberen: ‘Hallo, meneer de directeur? Ik kom met u de uitdaging aangaan. Schikt het?’

Ik blader verder naar de beschrijvingen van de voorstellingen die in het volgende seizoen op het programma staan. Ook bij het lezen hiervan struikel ik over de clichés, de geforceerde knipogen en de hijgerige complimenten. Het woord ‘geniet’ komt zo vaak voor dat op een gegeven moment alle andere woorden er ook op gaan lijken. Het hele boekje is één groot genot geworden en ik realiseer me ineens dat de tweehonderd beste voorwoorden al uitgegeven worden. Jaarlijks, in de schouwburggids. Geen wonder dat ik hem nu al voor de derde keer aan het lezen ben.

dinsdag 1 mei 2012

(On)gedwongen

Een normale dag. ’s Ochtends naar de supermarkt voor brood en sap. En pindakaas. Aan de kassa wordt me gevraagd of ik een bonuskaart heb. Mijn antwoord is een hoopvol en geoefend ‘Nee, niet bij me.’ Of ik de bonuskaart van de caissière wil gebruiken. Graag. Helaas krijg ik geen exemplaar overhandigd, dat ik direct teruggeef aan het meisje achter de kassa. Het zou de waanzin compleet maken. Nu heb ik het vermoeden dat een aantal mensen, de caissière incluis, een soort dit-gaat-me-boven-de-pet-logica achter de hele transactie zoekt. In plaats van toe te geven dat de bonuskaart niets voorstelt; ieder pratend persoon krijgt de korting.

Met mijn ontbijt in een plastic tas fiets ik naar het station. Met enige moeite wring ik mijn fiets tussen duizenden andere. Drie sloten zorgen ervoor dat iedereen met ribben mijn fiets uit zijn hoofd kan zetten. Ook zorgen ze ervoor dat mijn tas voor ongeveer een derde uit sleutels bestaat. Uit diezelfde tas haal ik, terwijl ik de trap oploop, mijn OV-chipkaart. Ik wil inchecken, maar hoor drie keer een piep, kort achter elkaar. Te lang voor de lezer gehouden. De consequentie: een tijdstraf van tien minuten. Ik vind het nogal wat en bel alvast naar school:  het eerste uur wordt een moeilijk verhaal. De reden is dat dan al.

Na een uitgelopen afspraak check ik weer in, op het perron. In één keer raak, ditmaal. In de trein wordt mijn (OV-)kaartje gecontroleerd. Het duurt even, want eerst moet bepaald worden of het middag of avond is: ‘Goede… eh… tja, wat is het, eh… vijf over zes… avond alweer.’ Er volgt ongemakkelijk gelach; mijn wenkbrauwen zetten koers richting haargrens. Ik geef mijn OV-kaart en steek mijn arm uit om hem weer aan te nemen, maar de conducteur is iets op het spoor gekomen. ‘Mmmmeneer, u heeft niet ingecheckt.’ ‘Jawel. Hij piepte, op een rustige manier, en maar één keer.’ Ik heb geen bewijs, dus ik waag me nogmaals en met meer precisie aan het geluid dat de lezer maakte: ‘Piep.’ En nog een keer: ‘Piep.’ ‘Dat zijn twee piepen, meneer.’

Uit eten, niet veel later. Hetzelfde probleem met goedenavond; kan het al? De ober vraagt of we wat komen eten of komen drinken. Jazeker... Oké, wat eten. Of we een voorgerecht gaan bestellen. En of we alvast een mandje brood met kruidenboter willen. En de wijnkaart, en de menukaart, en de kaart met de dagmenu’s. Vervolgens horen we een aantal keer dat we rustig aan moeten doen met het maken van een keuze. De keuze valt op het tapasmenu. Tweemaal, want het zijn porties voor twee personen: eerst een gang met koude tapas, daarna met warme.

De laatste Spanjaard was hier bezweken. Hij had kreunend en kruipend van ellende de uitgang opgezocht en was met zijn vrienden, die eerder op de dag al het loodje legden, teruggehold naar Spanje. Zonder in te checken.