Dinsdagmiddag: college. Ik heb zes euro meegenomen, zodat ik
donderdag mee mag naar het symposium. Deelname is verplicht. Het begrip
symposium klinkt mij even hoogdravend als nietszeggend in de oren. Ik heb geen
idee wat te verwachten. Het is in een zaal in het Weltgebouw, op de Uithof. Ik
kom nooit op de Uithof.
Ik print voor de zekerheid de route en ga een uur van
tevoren de deur uit.
Aangekomen bij het Weltgebouw wordt me verteld dat ik me aan
kan melden bij een tafeltje waar twee meisjes met een flesje Spa Blauw pennen
en programmaboekjes uitdelen. Ik geef mijn naam op. Mijn naam staat op de
lijst. Ik krijg een pen en een programmaboekje.
De zaal is hoog en heeft geen ramen. Ongeveer honderd
aangemelden hebben zich zorgvuldig over het meer dan dubbele aantal stoelen
verspreid. Ik vind een plekje naast een norse man met een laptop en een
stukgelezen Freedom van Jonathan
Franzen. Even later schuiven drie studiegenoten aan. Zij hebben ook een pen en
een programmaboekje.
De meeste deelnemers dragen een badge met hun naam erop. De
badges van de organisatie zijn geel, zodat te zien is wie het symposium
organiseren. Wij hebben geen badges gekregen, waarom is niet helemaal
duidelijk.
De Nederlandse sprekers zijn allemaal ‘leading’ in een
bepaald onderzoeksgebied en bewijzen dat door in het Engels over hun meest
recente onderzoek te vertellen. De ehh’s en bijbehorende rode vlekken maken
duidelijk dat het voor de sprekers een spannende dag is. Voor het Nederlandse
publiek is het vooral een inspannende dag. Om de kortademige verhalen over ‘predetermined
PD content’ niet in het rijk der vergetelheid terecht te laten komen, maken veel mensen foto’s van de geprojecteerde sheets. Dan lopen er
ineens twee laatkomers voor de projector. Er worden nog wat foto’s gemaakt,
maar die zijn mislukt.
Voor me zit een vrouw met een vraag. Ze twijfelt. Ze steekt voorzichtig
haar hand op en stopt die dan weer weg, zoals ze in een overvol
restaurant de ober zou wenken. Dan steekt iemand anders gedecideerd zijn vinger
op. Het is een man van over de vijftig; zijn wijsvinger prijkt in de benauwde
lucht. De vrouw zucht en laat haar schouders hangen. De man vraagt zijn vraag
en de spreker beantwoordt deze lachend net niet helemaal.
In de pauze is er koffie en zijn er krakelingen, en voor de betere speurder
zoute stengels in plastic bakjes. Men netwerkt en kauwt op de krakelingen waarvan
de verpakking te vroeg van het plastic folie ontdaan is. Er staat een rij voor
de wc.
Daarna wordt er door de sprekers doorlopend gerefereerd
aan het einde van de bijeenkomst. ‘After this, there will be only one slide left’,
stelt een vrouw met een onderzoek over veel aspecten van iets het publiek
gerust. ‘That was it’, besluit ze haar presentatie. Tijdens de discussie, gevuld met anekdotes van mensen uit het publiek – ’In my school period …’
– kijk ik geïnspireerd naar de houten stoelleuningen. Vrijwel alle rugleuningen
bevatten tekeningen en teksten. Op die van mijn benedenbuurman staat een
tekening van Spongebob met één been en een ooglapje en de mij niet onbekende tekenfilmslogan:
‘Ducktales, woohoo!’
De bijeenkomst is afgelopen. De betrokkenen bedanken elkaar
en geven elkaar cadeautjes. Het publiek sluipt de zaal uit. Ik blijf nog even
zitten. Voor ik het weet zit ik in een lege zaal. Ik kijk naar een andere
rugleuning. ‘Hannah Montana, the world is yours’, staat er.