Toen ik klein was zag ik een keer een groep mannen en
vrouwen in pak voorbijlopen. Dat was een imposant gezicht. Het ging om een
groep studenten, zei mijn moeder. Ik had nog nooit gehoord van studenten en
beeldde me in dat het een soort filmsterren waren, die zich verenigden door in
dezelfde kleren door dezelfde stad te lopen, op een manier die iedereen opviel.
Later werd me verteld dat studenten ergens voor doorleerden en dat ze dat deden
op een universiteit, waar ze zich specialiseerden in iets waarin ze geïnteresseerd
en vaak al bij voorbaat al goed in waren. Ik vond dat reuze bijzonder en had
direct enorm veel ontzag voor studenten. Ik droomde ervan ooit zelf een student
te zijn, op een echte universiteit.
Lokaal D is een lokaal helemaal achterin de gang van een reusachtig gebouw dat op mijn smartphone anders genoemd werd dan door het bord voor de
ingang. Om kwart over drie zou het college moeten starten, het college dat een uur en drie kwartier
duurt, met een kwartier pauze, of een half uur, afhankelijk van de rij voor de
koffieautomaat. De docent is te laat. Hij rommelt wat met zijn sleutels;
verkeerde sleutels. Bij binnenkomst wacht hij keurig op de studenten die nog
later zijn dan hij. Om half vier neemt hij de aanwezigheid door. Om vier uur
nog steeds, als blijkt dat ‘jezelf voorstellen’ door de vijftig aanwezige
studenten opgevat is als ‘jezelf aanstellen’. De docent laat het begaan tot
kwart over vier. Dan is het pauze.
Na de pauze neemt hij de belangrijkste thema’s van de cursus
door. Na elk behandelde onderdeel vraagt hij of er nog vragen zijn. Die zijn er
in overvloed. De docent gaat overal geduldig op in, ook als de relevantie in het geding is. Eén van de antwoorden mondt uit in een discussie over ervaringen
met tweetaligheid. Een meisje vertelt dat ze zowel Limburgs als Nederlands
sprak toen ze klein was. Ik moet een beetje lachen. Dat bevalt haar niet. Ze
daagt me uit: “Kun jij Limburgs verstaan, dan?” Ik bedenk me dat ik de 1800
euro collegegeld nog over moet maken en dat er waarschijnlijk geen ‘niet-goed-geld-teruggarantie’
op zit.
Haar geschiedenis nodigt andere studenten uit vergelijkbare
ervaringen te delen. De anekdotes reiken tot onverstaanbare buurmannen en brugklassers
die Berber spreken, maar met een Zuid-Hollandse twist. Nu stelt de docent
vragen: “Waar hoor je dat dan aan?” Er volgt een reeks sterk aangezette klanken en gelach
stijgt op uit de klas. Ook de docent lacht. Terwijl hij op zijn horloge kijkt, slaat
hij de kern van de theorie over: “Ik zet de powerpoint op blackboard”, verontschuldigt
hij zich. Het college zit erop. Ik druip af en neem me voor de volgende keer
alles te vertellen over mijn blog. Een beetje extra publiciteit is nooit weg.
Ik maak er wel iets tweetaligs van; misschien kan de docent me helpen.