De baan naast het clubhuis was een uur lang voor ons. De
vrouw die het tientje in ontvangst nam keek ons wantrouwend aan; waarschijnlijk
werd er niet vaak vrijwillig betaald. We betraden de baan, het kunstlicht ging
aan en het ballenblik open. Binnen een paar seconden had Raoul zijn
trainingsbroek uitgedaan en stond hij de eerste ballen op te wachten. Op de
baseline! Ik deed snel wat water in mijn haar en probeerde zo onaangedaan
mogelijk naar achteren te lopen. Meestal rommel ik het eerste halfuur wat aan
op het miniveld, ondertussen pratend met de terreinknecht en lachend over de
eerste de beste bal: een mislukte dropshot die het net niet eens haalt. Nu was
de eerste bal een kanonskogel langs de lijn. Vijf minuten later begonnen we met
inserveren.
Bij 0-40 in de eerste game heb ik zeven services achter
elkaar in het net geslagen. Ik heb het koud en zie niets, ondanks of dankzij
het kunstlicht. Mijn arm voelt zwaar en de bal die ik uitgekozen heb om over
het net te slaan laat bij het stuiteren al merken dat ik niet op zijn
assistentie hoef te rekenen. Ik ben bang voor een vierde dubbele fout op rij,
voor het verliezen van de game, voor gezichtsverlies en de dagelijkse confrontatie
met Raoul en andere, op de hoogte gebrachte huisgenoten. Ik denk aan een
tenniswedstrijd, een jaar of zeven geleden, waarin me hetzelfde gevoel bekroop,
na hetzelfde aantal gemiste services.
Ik tenniste wel eens met Pieter, een vriend. Dat was
gezellig maar lang niet altijd leuk. Pieter en ik konden ongeveer even goed tennissen,
met dat verschil dat Pieter altijd met 6-1 6-2 van me won. En toch wilde hij met me
dubbelen, tijdens het toernooi in Goirle. Ik wilde zijn vertrouwen niet
beschamen en oefende de week voor het toernooi dagelijks tegen de muur. De
wedstrijd in de eerste ronde was er meteen een tegen bekenden: twee beruchte feestneuzen
uit Hilvarenbeek. Te doen. De eerste servicegame eindigde zonder dat iemand
anders dan ik een bal geraakt had: vier dubbele fouten op een rij en het plotselinge
en definitieve einde van Pieters vertrouwen in mijn kunnen.
Na lang gestuiter sla ik eindelijk mijn achtste service: een
hele voorzichtige, hoge bal, maar het is zonder meer een service en hij is
zonder meer in. Opgelucht sla ik de eerstvolgende bal in het net.
Een minuut of tien later staat het 5-1 voor mij. Ik sla weinig
dubbele fouten en één mooie winner die alle andere niet afgedwongen punten
rechtvaardigt. Dan slaat Raoul een winner, en nog één, en nog één, en van
schrik sla ik de ene na de andere bal in het net: 5-5. Met het zweet in mijn
handen denk ik terug aan de clubkampioenschappen van een jaar of tien geleden.
Ik deed mee in de categorie tot en met zestien jaar en
speelde in de kwartfinale op baan 12 tegen Maurits Naaykens, een vriend – o jee.
De eerste set eindigde in 6-1 voor mij. In de tweede set had ik bij 5-0 de zege
binnen handbereik. Maar het ging mis. Terwijl ik al ballen raapte voor het
volgende punt, sloeg Maurits een in mijn beleving onhaalbare bal terug. De
vernedering was compleet toen ik na een dubbele fout mijn racket de lucht in
gooide en nooit opving omdat hij in een boom bleef hangen. Ik stond toen nog
voor, met 6-1 en 5-3, maar ik wist dat Maurits ging winnen. Ook een
reserveracket zou geen uitkomst bieden.
Het wordt een tiebreak, het wordt 6-6 in de tiebreak, het
wordt 8-6 voor Raoul. Ik onderdruk de neiging om met racket en al in een boom
te klimmen. Voor de tweede keer loop ik als morele winnaar naar de bank: eindelijk afgerekend met mijn besmette tennisverleden.