Op het hockeytoernooi gebeurde niet zoveel. We lagen overdag
in het met bier gevoede gras en keken meisjes na, elkaar afbluffend met
beloftes die de realiteit links en rechts inhaalden. Gehockeyd werd er niet en
je twijfelde er niet over te bekennen dat je dat best wel jammer vond (integendeel,
een gejatte hockeystick betekende een alibi als jouw team ergens op een
scoreformulier stond). We spaarden onze krachten voor de moeite die we die
avond deden om meisjes te ‘scoren’, iets waar ik me vanaf de dag na het
hockeytoernooi hevig tegen zou gaan verzetten.
Ik pakte in de muffe tweepersoonstent een oranje t-shirt met
een reusachtige witte print en deed mijn haar in een kuif; ik was klaar voor
het feest. In de tot disco omgedoopte kantine stonden de populaire jongens van
de organisatie luidruchtig te grijnzen achter de bar en de gammele draaitafel.
Om hen heen stonden groepjes van elf: hockeyteams. Er werd aangevallen noch
verdedigd. Fanatiek sloegen we onze eerste plastieken biertjes achterover. We
wachtten tot één van ons zei: ‘We gaan ervoor’ en gingen ervoor. We liepen in
een rij de dansvloer op en probeerden op een onopvallende manier op te vallen.
‘Je moet gewoon achter een meisje gaan staan en je handen om
haar middel leggen,’ zei een teamgenoot, de linksback. Ik vond het een beetje
klinken als de manier waarop je een giftige slang zonder gebeten te worden in
een rieten mand stopt, of als een onbegrijpelijk trucje dat de hockeytraining
net niet gehaald had. Was dit echt de manier? De keeper en midmid toonden bij
wijze van antwoord dat dit de manier was. Ik keek vol verbazing hoe de meisjes de
handen onverstoord toelieten, zonder te weten van wie ze waren. Binnen de kortste
keren draaiden ze zich om – The Voice avant la lettre – en werd er naar hartenlust
gezoend.
Dat moet ik ook kunnen, dacht ik, maar tegelijkertijd voelde
ik, met de vele biertjes, weerzin omhoog komen. Het druiste tegen één van mijn
destijds weinige principes in om me zo fysiek aan een meisje op te dringen,
zonder me eerst netjes voor te stellen. Maar het was altijd nog beter dan moederziel
alleen staan te kijken hoe de rest van mijn team daar totaal geen moeite mee
had. Ik zette mijn laatste biertje van de avond weg en ging met knikkende
knieën achter een meisje staan dat twee koppen groter was. Ik stootte met mijn
schouder tegen haar rug, verexcuseerde me. Toen ze zich omdraaide, zei ik:
‘Hoi, ik ben Mike’ en legde mijn handen om haar middel.
Een koude rilling liep over mijn rug, ik durfde niet te
denken over de seconden die zouden volgen en keek in pure paniek naar haar imposante
pumps en mijn afgetrapte gympen. Op dat moment wist ik eigenlijk al genoeg. Toen
ik tergend langzaam en vol berouw mijn loodzware hoofd optilde, keek het meisje
vanuit haar hoogte op me neer met een blik die vernietigender was dan het erop
volgend hoongelach van mijn teamgenoten. Ze duwde me met veel misbaar van zich
af. Daar stond ik, afgegaan in een discipline die ik met veel vertwijfeling was
gaan beoefenen.
Ik vraag me nog steeds af of die vertwijfeling, die
inmiddels uitgegroeid is tot een onwrikbare weigering, het begin of het
resultaat was van die beruchte avond. Zeker is dat het boek der versierpogingen
na het eerste hoofdstuk weer dicht ging, om nooit meer geopend te worden.