Ik
heb een koptelefoon gekocht. Een beschaafde, maar toch: een koptelefoon. Ik zal
hier niet beginnen over de voordelen van een koptelefoon, maar geloof ze, die
zijn er. Eén van de nadelen, behalve dat de drager eruitziet als een middelbare
scholier, is dat de koptelefoon zich geen raad weet met fietshelmen. En laat ik
nu, direct na aanschaf, een stuk gaan fietsen. Valse start voor de koptelefoon,
laatste kans voor de oordopjes.
Ik
fiets met muziek van een hele tijd geleden een route van een hele tijd geleden.
De route gaat via Oisterwijk naar Hilvarenbeek en van Hilvarenbeek weer terug
naar Tilburg. Het laatste stuk is nostalgisch – nu al. Mijn
middelbareschoolroute. Deze start bij de parkeerplaats van Abrahams
Bouwmaterialen, waar we elke dag verzamelden. In de eerste klas om kwart over
zeven, in de zesde om kwart over acht, of niet – ze bekijken het maar mooi. In
de eerste met vier tassen, aan elkaar en de fiets gebonden met dikke spinnen
waarmee normaal het IKEA-meubilair in busjes bij elkaar gehouden werd; in de
zesde met een flodderige schoudertas met een paar boeken, of zonder – ze
bekijken het maar mooi.
Bij
Abrahams werd bepaald met wie je zou fietsen; een combinatie van geografische
opstelling en tijd van vertrek. Bij een slechte loting kon je nog uit de brand
geholpen worden door de delegatie uit Biest-Houtakker, die een eigen
vertrek-/aanhaakplaats hadden honderd meter verderop. Had je echter meteen
beet, dan was het zaak je partner goed in de gaten te houden door schouder aan
schouder te fietsen en onafgebroken sterke verhalen te vertellen. Dat moest je
vol zien te houden tot de eerste oversteekplaats. Daar werden eventuele
burenruzies opgelost en kon de fietstocht echt beginnen. Een route die in de
eerste ongeveer een half uur in beslag nam en in de zesde een tot drieënhalf
uur (ze bekijken het maar mooi) duurde.
Ongeveer
op de helft bevond zich, plompverloren, een café, of iets wat daarvoor moest
doorgaan. Een kapotte schommel illustreerde de vervallen staat waarin het
verkeerde. Er was nooit iemand te bekennen, binnen noch buiten op het terras,
terwijl in de wijde omtrek geen andere cafés te bekennen waren. Onze eerste
ervaringen met vege tekens; je dacht er niet aan een voet binnen te zetten,
zelfs niet bij acute dorst, honger of geldingsdrang. Spookverhalen stapelden
zich al gauw op en maakten het café tot een mysterieuze attractie en een bron
aan inspiratie voor sterke verhalen die de volgende ochtend wellicht van pas
zouden komen.
Even
verderop lag de wijk Broekhoven. Waar het onheil zich bij het café nog
verborgen hield, lag (hing) het in Broekhoven op straat. Wheelyende scooters,
schreeuwende locals, drugsdealende kleerkasten, aan alles was gedacht. Bang
gemaakt door verhalen over in elkaar geslagen scholieren reden we in de eerste
nog wel eens een paar niet veel veiligere straten om, maar naarmate we steeds
vaker schoolgenoten heelhuids op school zagen verschijnen, boden we Broekhoven
vol aangezette trots het hoofd. En al zagen we dat het allemaal niet zoveel
voorstelde, op school beweerden we het tegendeel en hielden zo een tweede mythe
in stand.
Als
ik Broekhoven uit ben, rijd ik door het centrum naar het huis van mijn ouders.
Ik wacht bij een stoplicht, tegenover school. Ik kijk, wat langer dan normaal,
naar het gebouw. Niets veranderd, aan de buitenkant. Als ik omkijk zie ik drie
jongens op me afkomen. Ze lopen zwijgend langs me de school in. Ze zijn een
jaar of veertien, schat ik. Ze dragen alledrie een koptelefoon.