Op excursie krijgen de leerlingen van de eerste klas een
uurtje vrije tijd. ‘Om de stad nog wat beter te leren kennen’, hoor ik een
docent hoopvol zeggen. De leerlingen willen maar één onderdeel van de stad
beter leren kennen en dat is haar fastfoodproductie. De meeste leerlingen
duiken de McDonalds in, een paar leerlingen kiezen voor de KFC, gelegen naast
de McDonalds. Zo zitten vijf minuten na het startschot alle leerlingen in een
straal van twintig meter zich tegoed te doen aan al het vets dat de stad hen te
bieden heeft. Ik twijfel. Wat zal ik eens gaan doen? KFC of de Mac? Het wordt
de Mac.
Aan het einde van de dag verzamelen we op het afgesproken
punt. De bussen staan er nog niet. Er wordt gevoetbald. Ik wil ook voetballen.
Ik doe mee. Een andere docent ook. De andere docent haakt na de eerste goal
weer af. Ik niet. Ik zweet. Ik doe mijn trui uit. De leerlingen zijn beter. De
bussen komen. Ik wil nog even. We worden gewenkt. Samen met de leerlingen loop
ik met tegenzin richting de bussen. Intussen kijk ik in mijn tas naar de
bastognekoeken en chocoprinsen voor onderweg. De leerlingen doen hetzelfde. Ik
deel uit. Twee aan twee lopen we de bus in.
De volgende dag pak ik, in de klas, een telefoon af. Er werd
een spelletje op gespeeld, zag ik aan het verkrampte, op het beeldscherm geplakte
gezicht van de speler. Ik kijk naar het scherm. OSM. Online Soccer Manager. Dat
speelde ik ook! Als het zou kunnen speelde ik het nog steeds. Het is een
geweldig spel. Je bent de manager van een voetbalteam, je vrienden van andere
teams. Onderling sluit je overeenkomsten, onderhandel je over spelers en speel
je wedstrijden. Het kost me moeite om de telefoon op mijn bureau te leggen –
welk team zou de leerling zijn? Aan het einde van de les geef ik hem het
toestel terug. Het was PEC Zwolle, en hij moest vechten tegen degradatie. Ik
had het met hem te doen, ik kende het gevoel, ik was jarenlang RKC Waalwijk.
De les erop is de eerste les na de pauze. Leerlingen komen
met meer spullen binnen dan ze kunnen tillen: broodjes, blikjes, koptelefoons,
telefoons, jassen, mutsen, sjaals, komkommers, uitnodigingen, boeken. Ik zeg dat dat natuurlijk nooit gaat
passen, in het krappe lokaal. Dit is zowel grappig als serieus bedoeld. De
leerlingen zijn onverstoorbaar: ‘Jawel hoor, meneer, komt goed.’ Ik vraag hen
om het binnen allemaal op te bergen. Als de leerlingen de spullen hebben weggestopt,
ben ik nog bezig mijn eigen koffiekopjes en boterhamzakjes weg te gooien. Op
mijn bureau is een bom ontploft. Net op tijd vis ik mijn contract tussen een stapel antwoordbladen. ‘Meneer, ik ben mijn boek vergeten’, hoor
ik vanuit de linkerkant van de klas. Ik kijk in mijn tas en zucht. Ik ben ook
mijn boek vergeten.