donderdag 30 mei 2013

De Beste Singer-Songwriter van Nederland

Ik kijk naar De Beste Singer-Songwriter van Nederland( #DBSSW #twitterlivemee). Giel Beelen en zijn muzikale vrienden gaan hierin op zoek… Ho, zijn muzikale vrienden? Ik kijk naar het scherm en zie de logge gestalte van Eric Corton het beeld vullen. Hij hangt, met zijn benen over elkaar, achterover in een leren bank. Als ik hem niet had gekend, had ik waarschijnlijk een soort pseudo-belezen rugbyer in hem gezien. Muzikaal? Op Wikipedia lees ik dat Eric Corton de zanger was van het Eric Corton Trio. Vooruit. Naast hem zit Sanne Hans, beter bekend als Miss Montreal en de grootste fan van Nielson ‘omdat je gewoon heel lekker bent.’ Vooruit.

Michaël moet als eerst. Hij vertelt hoe hij vijf jaar geleden een kroeg binnen liep, met een gitaar op zijn rug. Sindsdien is hij singer-songwriter. Hij omschrijft zijn stijl als een kruising tussen Ierse folk, Engelse folk en blues. Dat is niet mis. In een filmpje over Michaël is te zien hoe hij door een vriend naar de studio wordt gebracht. Er wordt een scène gespeeld waarin hij zijn vriend hiervoor bedankt. De vriend zegt: ‘Geen probleem, Michaël.’ Dan zijn we weer terug in de studio. Michaëls liedje gaat over hopen dat de ander het gelooft, wat hij voelt. Voordat hij begint doet hij zijn hoedje goed.

Met open mond luister ik naar het nummer, dat over iets anders lijkt te gaan, maar daardoor niet minder weergaloos is. Ik zet het geluid harder. Als Michaël klaar is, geeft een betraande Eric Corton commentaar. Hij plaatst het nummer boven de complete CD Kentucky Avenue van Tom Waits. Michaël grijnst en zegt dat hij en Eric ‘levelen, ofzo’.  Dan is Maartje. Maartje grijnst niet. Terwijl Eric zijn tranen droog dept, zien we dat Maartje maatje is en dat ze psychologie studeert. ‘Ik houd van gekke mensen’, zegt ze. Dan begint het nummer. Ik weet niet zo goed wat ik ervan vind. Medekandidaat Samya ook niet: ‘Ze zit gewoon. Maar ze er zit ook. Zo van hoppa.’  

Ruud valt de twijfelachtige eer ten deel van de artiest met het meest ‘catchy’ liedje. Samya, die na Ruud aan de beurt is, vertelt dat ze een opleiding tot taartarchitect gevolgd heeft. Haar stem is mooi en lijkt een beetje op die van Kate Nash. Het onrustige nummer valt bij mij noch Nando in de smaak: ‘Het is niet helemaal mijn stijl, dat raggen op die gitaar.’ Nando denkt wel dat hij een kanshebber is, al heeft hij geen idee wie zijn concurrenten zijn. Zijn nummer kabbelt een beetje weg, maar wordt enthousiast ontvangen door de jury, die Nando met de winnaar van de eerste editie, Douwe Bob, vergelijkt. Ik ben het daar niet mee eens, maar ook de kandidaten noemen allemaal de naam Douwe Bob. Zij denken dat Nando juist daarom niet doorgaat.

De reden dat Nando niet doorgaat komt na Nando. Maaike vertelt over haar ouders, die, toen ze op de middelbare school zat, zijn overleden. Daarna zingt ze Dat ik je mis, over het gemis van haar moeder. Het nummer is oprecht en direct en Maaike verovert de jury, mij en niet veel later iTunes door met een kraakheldere stem en blik het van emoties doortrokken liedje op te voeren. Giel Beelen heeft al een tijd lang niet meer aan zijn vader gedacht en Sanne Hans moet huilen omdat, zo blijkt de volgende dag in Koffietijd, Giel zo moet huilen. Eric Corton kan niet achterblijven en huilt mee. Maaike slaat het tafereel enigszins beschroomd gade.

Ik ben ook geraakt door het liedje maar hoef niet te huilen. Even twijfel ik aan mijn eigen emoties. Ik vond het toch ook heel mooi? Had ik niet eigenlijk ook moeten huilen? Als Giel Beelen het kan… Een vriendelijk lachende Maaike laat zien dat er ook andere manieren zijn om met emoties om te gaan. Misschien ben ik daar nog het meest van onder de indruk.

Jasper zegt ‘popliedjes met een rockrandje’ te schrijven. Het is mooi geweest.

zaterdag 25 mei 2013

Andere tijden PSV

Vanavond speelde Borussia Dortmund tegen Bayern Munchen om de Champions League. Bayern won. Het Nederlandse aandeel in de overwinning was groot, met een assist en de winnende treffer van de man die drie jaar geleden gedurende tien seconden het hele Nederlandse volk in zijn macht had: Arjen Robben.

Nederlandse spelers en de Champions Leaguefinale gaan doorgaans goed samen. Een Nederlands team in de Champions League-finale is daarentegen even onwaarschijnlijk als een Maltees of Litouws team in de poulefase. Hoe anders was dat acht jaar geleden. Toen ging de finale weliswaar tussen AC Milan en Liverpool, maar de Milanezen speelden met het Eindhovense gras nog tussen de noppen.

PSV was dat seizoen ijzersterk, met de teamspelers Philip Cocu, Mark van Bommel en Ji-Sung Park als uitblinkers. In de Champions League werd voor het eerst de poulefase overleefd. Vooral de goal van Damarcus Beasley is me bijgebleven, tegen Rosenborg: 1-0. De pass van Cocu werd liefkozend een De-Boertje genoemd. Ook de kiezelharde kopbal van Alex tegen Arsenal mocht er wezen.

In de achtste finales werd AS Monaco eenvoudig opzijgezet. PSV was in die dagen zo goed dat ik het normaal vond dat ze in Monaco met 0-2 wonnen en dat Vennegoor of Hesselink de man van de wedstrijd was. In de kwartfinale was Olympique Lyon de tegenstander. Lyon was in die jaren een outsider voor de titel, vergelijkbaar met het huidige Borussia Dortmund. In Lyon werd het 1-1 door een gelukkige en onverwachte treffer van Cocu.

Getooid in een Kezmanshirt – tijdperken volgden elkaar toen al razendsnel op – trok ik op een avond in april, samen met mijn broer en duizenden andere supporters, naar het stadion. Daar namen we plaats op direct na de uitwedstrijd gereserveerde stoelen in de tweede ring. We zaten in een ‘lage rij’, zodat we iedereen op het veld herkenden, tot aan de relatief onbekende invaller Robert, die voor de wedstrijd een Maradonna-achtig dansje deed met een bal.

In de achtste minuut kopte Wilfred Bouma – ja, die – een hoge bal onhandig weg: recht in de voeten van gewezen Arsenal-ster Sylvain Wiltord. Die rondde niet fraai maar uiterst doeltreffend af. Een uur later werd het, na veel gemiste kansen, eindelijk 1-1 door een indrukwekkende volley van Alex. Een ongelooflijke hoeveelheid geluid verzamelde zich en kwam in alle hoeken van het het stadion tot ontploffing. Ik sprong en danste en viel mijn zeker veertig jaar oudere buurman om de nek; van mijn broer was een paar minuten geen spoor te bekennen. Niets kon dit overtreffen. Helemaal niets.

Een uur later moest ik, na de winnende penalty van Robert, die mening herzien. Wat een avond! Wat een overwinning! PSV stond in de halve finale!

Tijdens de uitwisselingsweek in Polen onttrok ik me op de Champions Leagueavond aan verschillende halve en hele afspraken om in de woonkamer van mijn gastgezin AC Milan-PSV te kunnen kijken. Ik was alleen. De tv stoorde, wat de wedstrijd in mijn geheugen een extra sombere en vage gloed heeft gegeven. Ik herinner me alleen nog de 2-0 van Jon Dahl Tomasson: een frommelgoal. Ik wilde met iets gooien, maar gelukkig had de tv geen afstandsbediening.

De terugwedstrijd werd een nog onmogelijke opgave dan die tegen Olympique Lyon. Deze mening heb ik helaas niet kunnen herzien. Al scheelde het niet veel. Het had de avond van Theo Lucius kunnen worden: die avond was hij voor even de beste voetballer van de wereld.

woensdag 15 mei 2013

Scripted reality

Jasmijn is aan het woord. Ze vermoedt wat. Hij moet de laatste tijd wel erg vaak overwerken. Iedere dag eigenlijk. En hij reageerde zo vreemd toen ze ‘m vertelde dat ze met een vriendin een paar dagen naar Maastricht ging. In het volgende shot – Jasmijn drinkt, denkt hij, op dat moment een wijntje op het Vrijthof – zien we hem, Bart, het huis binnengaan. Even later is zijn bezoek aan de beurt. Ik kan er niets anders van maken: de handeling wordt overdreven expliciet in beeld gebracht. Er worden weliswaar wat lichaamsdelen met ruis bedekt, maar de beweging en bijbehorende geluiden lijken eerder versterkt dan vervaagd. Het is tien over acht.

Jasmijn is niet op haar achterhoofd gevallen. Dat weekendje Maastricht was een afleidingsmanoeuvre. Ze zit gewoon tien meter verderop, in de tuin, met een privédetective naast zich en omringd door een stuk of vijftien beeldschermen. Overal in huis zijn camera’s opgehangen. Bart heeft niets door. Hij is maar met één ding bezig. Toen zijn bezoek aanbelde, deed hij open in zijn badjas. Binnen tien seconden was het voorspel achter de rug. Er was lust in het spel, zo vertelde de voice-over met een stem zo laag dat mijn buik erop reageerde.

Jasmijn ziet wat er gebeurt en reageert geschokt. De privédetective –iemand die eruitziet alsof hij je een abonnement op een onbestaand tijdschrift wil aansmeren – troost Jasmijn en zegt dat ze altijd bij hem kan logeren de komende dagen. Dan slaat Jasmijns gemoed om. Ze is het zat om in het door hem gekochte tuinmeubilair te moeten toezien hoe hij op het door haar gekochte bankstel een andere vrouw te grazen neemt. Ze stampt naar binnen, gevolgd door een bataljon cameramannen en de privédetective. Bart heeft pas iets door als ze met een vaas van de Xenos –zijn aankoop – op hem af stormt en schreeuwt: ‘Baaaart! What the fuck!?’

Bart reageert stomverbaasd: ‘Jasmijn? Wat doe jij hier? Jij was toch in Maastricht? What the fuck!’ ‘What the fuck!’ schreeuwt Jasmijn weer. ‘Gast, wat doe je! Jezus! What the fuck echt.’ ‘What the fuck’, reageert Bart, nu iets rustiger, ‘dat kan ik beter aan jou vragen.’ ‘Ik ben in mijn eigen huis ja, verdomme, what the fuck jonge. En wat doe jij hier nog!?’ Met trillende vinger wijst Jasmijn in de richting van het bezoek. Het blijkt een collega van Jasmijn te zijn. Jasmijn ziet het. ‘What the fuck, Tess, hoezo? Wat denk je wel? Hoe kun je dit doen? Trut, ga uit mijn leven, what the fuck!’

De ontknoping is nog in volle gang als de aftiteling begint te lopen. Ik zie wie er ‘What the fuck!’ geroepen hebben, wie de acht cameramannen waren en welke shampooverkoper de rol van de privédetective speelde. Het programma heet Overspel in de liefde. Ik besluit het vaker te kijken, waarom weet ik niet precies. Misschien ben ik, zonder het te weten, een liefhebber van het nieuwe tv-genre scripted reality, waar het programma onder geschaard wordt. Scripted reality houdt in dat een acteurs spelen dat ze in een reality-soap spelen; het is heel erg meta. Dit wordt prachtig geïllustreerd door Bart, die, als de gemoederen enigszins bedaard lijken te zijn, nog één keer uit zijn slof schiet: ‘What the fuck gasten, rot een end op met die camera!’ Ik ben lang niet meer zo in de war geweest. Morgen weer.

maandag 13 mei 2013

Fluisteren

Fluisteren. Ik ben er altijd goed in geweest. Als peuter al fluisterde ik, meestal tegen mijn knuffels. Ik vertelde hun dat ik blij was, of boos, bijvoorbeeld omdat ik de aardappelpuree met rode kool niet lekker vond. Jaloers keek ik naar de andere borden met (hetzelfde) eten. ‘Ikke ook’, fluisterde ik dan. Mijn knuffels luisterden en fluisterden terug. Zij waren er nog beter in dan ik. Ze fluisterden zo zacht dat alleen ik hen kon verstaan.

Op school fluisterde ik tegen klasgenoten – nooit tegen de juf – over de plannen na school. We fluisterden ons een weg door belanghebbende vragen als ‘Wat gaan we doen?’ en ‘Waar gaan we dat doen?’ En natuurlijk: ‘Met wie?’ Na school fluisterde ik met dezelfde klasgenoten bij wijze van teambespreking en ‘s avonds fluisterde ik noodgedwongen tegen mijn ouders en mijn broer. Op het voetbalveld had ik een paar keer zo hard gejuicht dat er van mijn stem niets meer over was.

Mijn manier van fluisteren heeft zich gaandeweg de jaren ontwikkeld van een opgewonden, geheimzinnig, belangrijk klinkend sissen in een geniepig, theatraal stemmetje vol ongewenste lucht. Als ik vroeger fluisterde leek het alsof ik iemand de geheime code voor een kluis vol goud gaf, nu alsof ik iemand een vunzige mop vertel. Geen uitgesproken positieve ontwikkeling dus, maar feit is dat ik nog altijd op niveau fluister: zacht, verstaanbaar en geïntoneerd. Daar gaat het tenslotte om.

Niet iedereen beheerst de kunst van het fluisteren. Vooral jongens hebben er moeite mee.  Een zware, diepe stem vervangen door een oppervlakkige, dunne is ook geen eenvoudige opgave. Toch lijken sommige jongens niet eens de moeite willen nemen om het te proberen. Ze draaien enkel de volumeknop iets omlaag en kijken bij het uiten van hun boodschap vooral erg fluisterend: ze laten, met grote ogen, zien iets met je te willen delen. Zodra ze hun mond open doen kan iedereen horen wat er is: ‘Jordi kijkt de hele tijd bij me af.’ Jordi heeft het gehoord en dat was de bedoeling.

Dan zijn er ook nog jongens die wel de moeite nemen, maar simpelweg niet over de juiste middelen beschikken. Hun stem weigert in de fluistermodus te gaan. Deze jongens beginnen hun uiting vaak fluisterend maar hebben het vervolgens allemaal niet meer in de hand. Er barst een strijd los tussen de bedoeling van de jongen en de bedoeling van de stem. Een schokkende, afwisselend luid en zacht uitgesproken zin met veel uitschieters is het gevolg. Een fluisteraar van dit type is altijd opgelucht als hij uitgesproken is en de ontvanger hem begrepen heeft.

Ik wil altijd kunnen blijven fluisteren, maar als jongen, met een bedenkelijke fluisterontwikkeling bovendien, is dit geen vanzelfsprekendheid. Misschien dat er een dag komt waarop ik in een tuincentrum loop – laten we hopen van niet – en vraag hoe duur een tuinstoel is, het bedrag hoor en met mijn gezicht naar mijn vriendin roep: ‘Wat duur zeg!’ Als het zover komt, zeg ik liever niets meer, in de hoop dat alles wat ik niet zeg anderen fluisterend zal bereiken. Mijn knuffels konden het, dus waarom ik niet?

zaterdag 11 mei 2013

Examentraining; dag 1, ochtend

Het lokaal is niet groter dan een studentenkamer, in Utrecht, van een eerstejaars student. Toch is het een fijn lokaal. Met zes leerlingen en een trainer is het er direct gezellig. Buiten regent het. Dat helpt. Niemand wil weg; iedereen wil trainen, in de hoop de opgelopen achterstand voor het vak Nederlands in te halen. Dinsdag is het examen, dus er is nog tijd.



Nu Nederlands een kernvak is, is een voldoende als eindcijfer verplicht. Deze wetenschap zorgt voor de nodige extra spanning, die van de zes deelnemende gezichten af te lezen is. ‘Ik ben echt een kluns in Nederlands’, opent de eerste. In zijn stem klinkt wanhoop door. ‘Ik schrijf nooit op wat de docent wil lezen’, voegt een volgende daaraan toe. ‘En ik zit altijd over het maximum aantal woorden heen.’ Ik schrijf alle problemen op en beloof ze in de training te verwerken. Gelukkig heb ik daarvoor twee dagen de tijd.

‘De theorie neem ik kort met jullie door, zodat we daarna allemaal een vergelijkbaar vertrekpunt hebben.’ Deze zin heb ik de laatste jaren een keer of twintig uitgesproken. Ik probeer dat niet te laten merken. De leerlingen slaan aarzelend hun examenbundels open – theorie, waar dan? Ik probeer niet alle signaalwoorden afzonderlijk te bespreken, maar doe het toch. Ik neem me voor om een selectie van de schrijfdoelen te behandelen, maar behandel ze vervolgens allemaal. Van kort is na een uur geen sprake meer. Als spijtbetuiging las ik een korte pauze in.

Na de pauze en het laatste stukje theorie beginnen we (ik heb ‘m ook nog niet gemaakt) met de eerste examentekst. ‘Een recente tekst is het meest geschikt’, zeg ik, ‘maar belangrijker nog is dat jullie de tekst allemaal nog niet gemaakt hebben.’ De keuze valt op de eerste tekst uit het examen van 2002, eerste tijdvak. Hij gaat over stilte en de natuur. Fronsende gezichten maken duidelijk dat het onderwerp niet zo aanspreekt. Mijn gezicht fronst mee; het is een lastige tekst.

De antwoorden die de leerlingen geven zijn soms goed en soms fout. Ik probeer steeds uit te leggen waarom een antwoord goed of fout is. Dit is een hele klus, helemaal omdat ik zojuist heb uitgelegd wat ‘ontduiken van bewijslast’ inhoudt en ik me daar dus niet schuldig aan kan maken. Na een hoop geploeter zijn alle antwoorden besproken en zeggen de leerlingen, versuft door alle natuur, stilte, signaalwoorden en hoofdgedachtes, dat ze het begrijpen. Ze hebben groot gelijk. We gaan lunchen.

Morgen samenvatten. Dan presenteer ik u de hoofdzaken van deze tekst.



dinsdag 7 mei 2013

Teamweekend

Ik zit thuis op de bank met een leentelefoon zonder simkaart in mijn hand en een stroperige, taaie hoest in mijn keel. Ik heb geen geld meer op de bank en in mijn nek ben ik vrij serieus verbrand. Als ik naar mijn bureau kijk, zie ik een stapel nakijkwerk en ernaast, als blijk van nalatigheid, een post-it met daarop de aansporing ‘niet vergeten de norm op te zoeken’. Na het weekend had ik de cijfers moeten invoeren, maar ik ben het weekend in Brugge geweest. Met mijn zaalvoetbalteam. Het was meer dan geweldig, maar ik ben er zoals gezegd niet schadevrij uitgekomen.

Daarom hierbij een aantal tips voor de teamspeler die op teamweekend gaat. Veertien manieren om er een mooi weekend van te maken én – het kan – om ervoor te zorgen dat de week erop een neembare horde is.
 
1)      Pak nooit een boek in. Dan loop je het risico dat je tijd voor jezelf gaat nemen.

2)      Neem nooit tijd voor jezelf. Dan mis je dingen. Tijdens teamweekend gebeuren er voortdurend dingen waar je bij wil zijn. Bovendien: als je iets gemist hebt, ga je aan het volgende extra enthousiast meedoen. Hoogmoed is daarvan een even linke als onvermijdelijke bijwerking

3)      Ga bij voetballen nooit akkoord met de rol van joker. Je bent de neutrale man die meespeelt met de aanvallende partij. Verwarrend en ondankbaar. De term ‘joker’ zegt wat dat betreft genoeg.

4)      Zeg nooit dat je ergens goed in bent, want het wordt gegarandeerd getest en de druk wordt gegarandeerd te groot.

5)      Ga nooit tafelvoetballen. Niks aan.

6)      Denk nooit dat je lekker kan slapen op een niet opgemaakt bed.

7)      Ga nooit als eerste douchen. Je verveelt je uren.

8)      Onderschat niemand. Ook dronken Ieren kunnen poolen. Juist dronken Ieren kunnen poolen.

9)      Vraag de weg, ook als je de weg weet, want je weet ‘m niet.

10)   Ga nooit naar de wc als de lamp het niet doet. Je gaat je telefoon gebruiken en vergeten.

11)   Geniet met volle teugen, maar benoem het niet; dan is het meteen minder leuk. Stuur mails, veel mails, na afloop, over hoe leuk het was.

12)   Wees er vanaf het begin bij, ook als je eigenlijk niet vanaf het begin erbij kan zijn. Het leed van de anekdotes over de eerste avond aanhoren is met geen enkele afgezegde afspraak te vergelijken. Bovendien worden er angstaanjagende eisen aan je deelname gesteld als je later arriveert: je bent het hele weekend de frisse jongen die energie voor tien heeft en nog uren/dagen door kan.

13)   Pin bij een pinautomaat waar je je saldo kan zien.

14)   Ga op teamweekend!