Vanavond speelde
Borussia Dortmund tegen Bayern Munchen om de Champions League. Bayern won. Het
Nederlandse aandeel in de overwinning was groot, met een assist en de winnende
treffer van de man die drie jaar geleden gedurende tien seconden het hele Nederlandse
volk in zijn macht had: Arjen Robben.
Nederlandse
spelers en de Champions Leaguefinale gaan doorgaans goed samen. Een Nederlands
team in de Champions League-finale is daarentegen even onwaarschijnlijk als een
Maltees of Litouws team in de poulefase. Hoe anders was dat acht jaar geleden.
Toen ging de finale weliswaar tussen AC Milan en Liverpool, maar de Milanezen
speelden met het Eindhovense gras nog tussen de noppen.
PSV was dat
seizoen ijzersterk, met de teamspelers Philip Cocu, Mark van Bommel en Ji-Sung
Park als uitblinkers. In de Champions League werd voor het eerst de poulefase
overleefd. Vooral de goal van Damarcus Beasley is me bijgebleven, tegen
Rosenborg: 1-0. De pass van Cocu werd liefkozend een De-Boertje genoemd. Ook de
kiezelharde kopbal van Alex tegen Arsenal mocht er wezen.
In de
achtste finales werd AS Monaco eenvoudig opzijgezet. PSV was in die dagen zo
goed dat ik het normaal vond dat ze in Monaco met 0-2 wonnen en dat Vennegoor
of Hesselink de man van de wedstrijd was. In de kwartfinale was Olympique Lyon
de tegenstander. Lyon was in die jaren een outsider voor de titel,
vergelijkbaar met het huidige Borussia Dortmund. In Lyon werd het 1-1 door een
gelukkige en onverwachte treffer van Cocu.
Getooid in
een Kezmanshirt – tijdperken volgden elkaar toen al razendsnel op – trok ik op een
avond in april, samen met mijn broer en duizenden andere supporters, naar het stadion.
Daar namen we plaats op direct na de uitwedstrijd gereserveerde stoelen in de
tweede ring. We zaten in een ‘lage rij’, zodat we iedereen op het veld
herkenden, tot aan de relatief onbekende invaller Robert, die voor de wedstrijd
een Maradonna-achtig dansje deed met een bal.
In de
achtste minuut kopte Wilfred Bouma – ja, die – een hoge bal onhandig weg: recht
in de voeten van gewezen Arsenal-ster Sylvain Wiltord. Die rondde niet fraai
maar uiterst doeltreffend af. Een uur later werd het, na veel gemiste kansen,
eindelijk 1-1 door een indrukwekkende volley van Alex. Een ongelooflijke
hoeveelheid geluid verzamelde zich en kwam in alle hoeken van het het stadion
tot ontploffing. Ik sprong en danste en viel mijn zeker veertig jaar oudere
buurman om de nek; van mijn broer was een paar minuten geen spoor te bekennen.
Niets kon dit overtreffen. Helemaal niets.
Een uur
later moest ik, na de winnende penalty van Robert, die mening herzien. Wat een
avond! Wat een overwinning! PSV stond in de halve finale!
Tijdens de
uitwisselingsweek in Polen onttrok ik me op de Champions Leagueavond aan verschillende
halve en hele afspraken om in de woonkamer van mijn gastgezin AC Milan-PSV te
kunnen kijken. Ik was alleen. De tv stoorde, wat de wedstrijd in mijn geheugen
een extra sombere en vage gloed heeft gegeven. Ik herinner me alleen nog de 2-0
van Jon Dahl Tomasson: een frommelgoal. Ik wilde met iets gooien, maar gelukkig
had de tv geen afstandsbediening.
De
terugwedstrijd werd een nog onmogelijke opgave dan die tegen Olympique Lyon.
Deze mening heb ik helaas niet kunnen herzien. Al scheelde het niet veel. Het
had de avond van Theo Lucius kunnen worden: die avond was hij voor even de
beste voetballer van de wereld.