Op school
fluisterde ik tegen klasgenoten – nooit tegen de juf – over de plannen na
school. We fluisterden ons een weg door belanghebbende vragen als ‘Wat gaan we
doen?’ en ‘Waar gaan we dat doen?’ En natuurlijk: ‘Met wie?’ Na school
fluisterde ik met dezelfde klasgenoten bij wijze van teambespreking en ‘s
avonds fluisterde ik noodgedwongen tegen mijn ouders en mijn broer. Op het
voetbalveld had ik een paar keer zo hard gejuicht dat er van mijn stem niets
meer over was.
Mijn manier
van fluisteren heeft zich gaandeweg de jaren ontwikkeld van een opgewonden,
geheimzinnig, belangrijk klinkend sissen in een geniepig, theatraal stemmetje
vol ongewenste lucht. Als ik vroeger fluisterde leek het alsof ik iemand de
geheime code voor een kluis vol goud gaf, nu alsof ik iemand een vunzige mop
vertel. Geen uitgesproken positieve ontwikkeling dus, maar feit is dat ik nog
altijd op niveau fluister: zacht, verstaanbaar en geïntoneerd. Daar gaat het
tenslotte om.
Niet
iedereen beheerst de kunst van het fluisteren. Vooral jongens hebben er moeite
mee. Een zware, diepe stem vervangen
door een oppervlakkige, dunne is ook geen eenvoudige opgave. Toch lijken
sommige jongens niet eens de moeite willen nemen om het te proberen. Ze draaien
enkel de volumeknop iets omlaag en kijken bij het uiten van hun boodschap
vooral erg fluisterend: ze laten, met grote ogen, zien iets met je te willen
delen. Zodra ze hun mond open doen kan iedereen horen wat er is: ‘Jordi kijkt
de hele tijd bij me af.’ Jordi heeft het gehoord en dat was de bedoeling.
Dan zijn er
ook nog jongens die wel de moeite nemen, maar simpelweg niet over de juiste middelen
beschikken. Hun stem weigert in de fluistermodus te gaan. Deze jongens beginnen
hun uiting vaak fluisterend maar hebben het vervolgens allemaal niet meer in de
hand. Er barst een strijd los tussen de bedoeling van de jongen en de bedoeling
van de stem. Een schokkende, afwisselend luid en zacht uitgesproken zin met
veel uitschieters is het gevolg. Een fluisteraar van dit type is altijd
opgelucht als hij uitgesproken is en de ontvanger hem begrepen heeft.
Ik wil
altijd kunnen blijven fluisteren, maar als jongen, met een
bedenkelijke fluisterontwikkeling bovendien, is dit geen vanzelfsprekendheid.
Misschien dat er een dag komt waarop ik in een tuincentrum loop – laten we hopen van niet – en vraag hoe duur een
tuinstoel is, het bedrag hoor en met mijn gezicht naar mijn vriendin roep:
‘Wat duur zeg!’ Als het zover komt, zeg ik liever niets meer, in de hoop dat alles wat ik niet zeg anderen fluisterend zal bereiken. Mijn knuffels konden het, dus waarom ik niet?