Het is dinsdagavond en ik kijk uren achter elkaar naar kookprogramma’s. Het is fascinerend om te zien hoe mensen zichzelf en anderen ineens overdreven serieus gaan nemen als er een keuken in het spel is.
Allereerst vallen de overdreven culinaire termen op. Parfait hier, liaison daar, het complete vokeukabulaire wordt ingezet om de gasten ervan te overtuigen dat ze niet zomaar Maggi-soep met plastic ballen voorgeschoteld krijgen. De smaak verraadt blijkbaar niet genoeg. Er kwam een man voorbij die het wel erg bont maakte, door zijn gasten gestoofde stoofperen te beloven. Ik zou meteen geen trek meer hebben.
Naast de drang van amateurkoks om met interessante vaktermen te smijten alsof het plakkerige puree is, gebruiken ze ook om de haverklap verkleiningsvormen die je jeuk bezorgen. Een schep wordt een schepje, een kleine schep een klein schepje. En bij een nog kleinere hoeveelheid schakelt Tipi, Atie of Aaf (amateurkoks hebben meestal een aparte naam) moeiteloos over naar een héél klein beetje, een snufje of – echt gehoord – een klein snufje. Een klein snufje bacteriën.
Naast de onnodige, is ook de niet bestaande verkleining een opvallend verschijnsel in de Robert -‘zesje’-Kranenborgkeuken. Favoriet in de categorie onbestaande verkleiningen zijn de smaaksensaties, en dan vooral de basale. Een beetje citroensap wordt toegevoegd om het geheel het ‘zuurtje’ te geven en een korreltje suiker zorgt voor het ‘zoetje’. Uitzondering is het ‘zoutje’, daar wordt nauwelijks mee gestrooid, of juist zo veel dat men het standaard over ‘zout’ of ‘heel erg zout’ heeft.
De overdreven aard van de kooktaal (op tv) is nog wel enigszins te begrijpen. Als je ergens aan de slag gaat, probeer je een goede (eerste) indruk achter te laten. Je doet wat er van je gevraagd wordt, probeert her en der wat af te kijken en over te nemen van ervaren collega’s en werkt opvallend hard en vol overgave. Op vergelijkbare wijze lijken amateurkoks bezig te zijn met het tonen van hun ijver en vooral van hun kennis; dat ze tot in detail weten waar ze over praten, dat de theorie in de tas zit. Geen gekke gedachte natuurlijk, maar is kennis van zaken werkelijk in het geding wanneer Teun van tweeëntwintig, in het bijzijn van drie andere volwassen mannen, het heeft over een ‘koud frambozensoepje’? Dit heeft dan toch eerder iets schrijnends; een wanhopige poging van een aardige, goedgelovige veehouder uit De Peel om ‘Betuwe frambozensaus’ in een viersterrenjasje te steken.
De gedachte achter de communicatie in restaurantkeukens is mij daarentegen wel een raadsel. De in status en uitbetaling al ruimschoots belichte hiërarchische verhoudingen tussen de koks worden in de communicatie nog eens uitvergroot. Als ware legercommandanten marcheren de chef-koks door hún keukens en geven ze opdracht aan hun angstige onderdanen. Minimale inspanning, maximale verwachting, dat past bij de gemiddelde taaluiting van een chef-kok. Van een duidelijke opdracht is zelden sprake. De ontvangende koks moeten beschikken over een verleden bij de cryptogramclub om een dergelijke boodschap, die vaak nog minimaler is dan het stukje vlees dat even later op de borden ligt, te ontcijferen. Minutenlang zijn ze in de weer met een niet ondubbelzinnig verzoek als: ‘Drie op bord, borden uit, ophalen en innemen’.
Maar de hoge keukenpieten kunnen zich het allemaal permitteren. Veel mensen dromen van een baan als chef-kok. Voor het realiseren van deze droom gooien zij moeiteloos hun lexicon overhoop, ook als het belachelijke en ongeloofwaardige vormen gaat aannemen. Onduidelijke bevelen van kale, autoritaire chef-koks worden opgevolgd alsof het de normaalste zaak van de wereld is. Een en al opoffering en onderwerping dus. Het corps is nooit ver weg.