Het is kwart
over zeven. Een meisje staat te wachten op station Nunspeet. Ze draagt een
blauwe strik in het haar en een grote tas. Het is Lienelien. Ze eet ongeduldig
een Mars. Niet vergeten die straks van de omzet af te trekken! Oh, wat is Lienelien blij met deze gedachte. Op het perron en in de middellange sprinter richting
Nijmegen die aan de vaalblauwe horizon verschijnt weet nog niemand wat hen te
wachten staat. Lienelien wel. Ze doet dit inmiddels al bijna twee maanden. Oh,
wat vindt ze het leuk om te doen! Ze gaat heel graag met mensen om. Collega’s
noemen haar een mensenmens. Lienelien stopt het papiertje van de Mars in haar
buidel en stapt met opgewekte armgebaren, die je normaal gesproken voor een
partijtje huppelen reserveert, de trein in.
‘Hallo
allemaal!’ Klinkt het uit de luidsprekers. Het is Lienelien. Doordat ze haar
mond te dicht bij de ontvanger houdt, klinkt haar stem in de coupés schel en
luid. ‘Ik ben Lienelien!’ De trein slaakt een wanhopige zucht. De conducteur
heeft zeker zijn dochtertje meegenomen, denkt een enkeling. Lienelien is van de
railcatering, weten de zuchters. ‘Ik ben Lienelien en ik ben van de
railcatering’, bevestigt Lienelien. ‘Als u zin heeft in een lekker kopje
koffie, een lekker kopje thee, een lekker kopje warme chocomel, een lekker fris
colaatje, een lekker koud biertje, een lekkere gevulde koek, een lekkere Ma…
Snickers, een lekkere rol pepermunt of een lekkere rol stophoest, dan kunt u
die bij mij bestellen. Ik ben er in enkele ogenblikken. Tot zo!’ Dag,
Lienelien, tot zo.
In het
tweede treinstel zit een ouder echtpaar. Ze zitten eerste klas, want hij heeft
een voordeelkaart voor de eerste klas. Lekker rustig, weten ze uit eerdere
prettige ervaringen. Ze zijn op weg naar een begrafenis van een goede vriend. Voor
Lienelien is iedereen hetzelfde en voor Lienelien heeft iedereen recht op een
fijne, onbezorgde dag. ‘Goeduh… morgen, mevrouw, meneer! Een lekker dagje eruit,
vandaag?’ ‘Nou, dat is niet helemaal het geval’, zegt de man. ‘Oh’, zegt
Lienelien, ‘ook prima, toch?’ De vermoeide ogen van de vrouw gaan een paar
seconden dicht. De man knijpt in haar hand; hij loodst haar door dit pijnlijke moment. Voor Lienelien bestaan er geen pijnlijke momenten. ‘Kan
ik u met iets verblijden?’ Vraagt ze. De blauwe strik wappert van haar
tomeloosheid. ‘Niet? Dan wens ik u een heel fijne dag samen!’ En vrolijk
banjert Lienelien verder.
In Nijmegen zit
Lieneliens reis erop. In het kleine kamertje wacht haar baas op de portefeuille
en haar werkkleding, inclusief blauwe strik. Als Lienelien zich heeft omgekleed, is ze weer gewoon
Evelien. Haar telefoon wil niet aan. Evelien zegt ‘kut’ en zucht zo hard dat
twee passerende mensen omkijken. Het is het oudere echtpaar. Even overweegt Evelien
om hun alles uit te leggen, te vertellen over Lienelien. Dan besluit ze het niet
te doen. Het gaat niet om haar of om Lienelien. Zeker niet voor deze mensen, en zeker niet
vandaag. Ze voelt zich schuldig, al weet ze dat ze slechts haar werk deed. Morgen gaat ze op zoek naar een nieuwe baan.