dinsdag 30 juli 2013

Lienelien

Het is kwart over zeven. Een meisje staat te wachten op station Nunspeet. Ze draagt een blauwe strik in het haar en een grote tas. Het is Lienelien. Ze eet ongeduldig een Mars. Niet vergeten die straks van de omzet af te trekken! Oh, wat is Lienelien blij met deze gedachte. Op het perron en in de middellange sprinter richting Nijmegen die aan de vaalblauwe horizon verschijnt weet nog niemand wat hen te wachten staat. Lienelien wel. Ze doet dit inmiddels al bijna twee maanden. Oh, wat vindt ze het leuk om te doen! Ze gaat heel graag met mensen om. Collega’s noemen haar een mensenmens. Lienelien stopt het papiertje van de Mars in haar buidel en stapt met opgewekte armgebaren, die je normaal gesproken voor een partijtje huppelen reserveert, de trein in.

‘Hallo allemaal!’ Klinkt het uit de luidsprekers. Het is Lienelien. Doordat ze haar mond te dicht bij de ontvanger houdt, klinkt haar stem in de coupés schel en luid. ‘Ik ben Lienelien!’ De trein slaakt een wanhopige zucht. De conducteur heeft zeker zijn dochtertje meegenomen, denkt een enkeling. Lienelien is van de railcatering, weten de zuchters. ‘Ik ben Lienelien en ik ben van de railcatering’, bevestigt Lienelien. ‘Als u zin heeft in een lekker kopje koffie, een lekker kopje thee, een lekker kopje warme chocomel, een lekker fris colaatje, een lekker koud biertje, een lekkere gevulde koek, een lekkere Ma… Snickers, een lekkere rol pepermunt of een lekkere rol stophoest, dan kunt u die bij mij bestellen. Ik ben er in enkele ogenblikken. Tot zo!’ Dag, Lienelien, tot zo.

In het tweede treinstel zit een ouder echtpaar. Ze zitten eerste klas, want hij heeft een voordeelkaart voor de eerste klas. Lekker rustig, weten ze uit eerdere prettige ervaringen. Ze zijn op weg naar een begrafenis van een goede vriend. Voor Lienelien is iedereen hetzelfde en voor Lienelien heeft iedereen recht op een fijne, onbezorgde dag. ‘Goeduh… morgen, mevrouw, meneer! Een lekker dagje eruit, vandaag?’ ‘Nou, dat is niet helemaal het geval’, zegt de man. ‘Oh’, zegt Lienelien, ‘ook prima, toch?’ De vermoeide ogen van de vrouw gaan een paar seconden dicht. De man knijpt in haar hand; hij loodst haar door dit pijnlijke moment. Voor Lienelien bestaan er geen pijnlijke momenten. ‘Kan ik u met iets verblijden?’ Vraagt ze. De blauwe strik wappert van haar tomeloosheid. ‘Niet? Dan wens ik u een heel fijne dag samen!’ En vrolijk banjert Lienelien verder.

In Nijmegen zit Lieneliens reis erop. In het kleine kamertje wacht haar baas op de portefeuille en haar werkkleding, inclusief blauwe strik. Als Lienelien zich heeft omgekleed, is ze weer gewoon Evelien. Haar telefoon wil niet aan. Evelien zegt ‘kut’ en zucht zo hard dat twee passerende mensen omkijken. Het is het oudere echtpaar. Even overweegt Evelien om hun alles uit te leggen, te vertellen over Lienelien. Dan besluit ze het niet te doen. Het gaat niet om haar of om Lienelien. Zeker niet voor deze mensen, en zeker niet vandaag. Ze voelt zich schuldig, al weet ze dat ze slechts haar werk deed. Morgen gaat ze op zoek naar een nieuwe baan.