maandag 29 april 2013

Werken in de schouwburg

Een keer gingen we met de dramaklas naar een voorstelling in de schouwburg. Ik kwam zelden in de schouwburg en keek die avond mijn ogen uit. Gek genoeg was ik meer onder de indruk van het personeel – strak in het pak, statig, charismatisch – dan van de bekende acteurs die ik op het podium tekeer zag gaan. Zittend op een stoel in de loge, niet ver van een medewerker van de schouwburg die toezicht hield, fantaseerde ik over een baan in de schouwburg: over net zo’n pak, over toezicht houden en over charismatisch zijn.

Toen ik eindelijk achttien werd, deed ik mijn maanden eerder geschreven sollicitatiebrief op de bus. Ik had erin gezet, nog ongevoelig voor elke vorm van pathetiek, dat ik altijd al in de schouwburg had willen werken en dat ik er veel voor over zou hebben deze wens werkelijkheid te laten worden. Aan mijn leeftijd kon het niet langer liggen. Een aantal weken ging voorbij, voordat ik de envelop openmaakte met daarin een uitnodiging voor een sollicitatiegesprek. Ik glom van trots en hing de brief op aan het prikbord in de keuken. Mijn eerste sollicitatiegesprek. In de schouwburg nog wel! Kon het mooier?

Mijn eerste werkdag liep uit op een teleurstelling. Waar ik nachten gedroomd had van mijn debuut in de schouwburg, daar was het aangrenzende, mij onbekende concertgebouw het decor van mijn eerste handelingen als ‘medewerker publieksontvangst Theaters Tilburg’. Ook verschrompelde de status van de door kortgeleden nog zo verheven medewerkers publieksontvangst Theaters Tilburg toen er, nadat alle bezoekers in de zaal plaatsgenomen hadden, grote afwaskarren naar binnen gereden werden. Ik had me als bezoeker nooit gerealiseerd dat de troep die ik achterliet door de indrukwekkende mannen en vrouwen in pak werd opgeruimd. Ik dacht dat zij in de tussentijd op hun post bleven staan, als soldaten voor een parlementsgebouw. Ik dacht dat de schoonmaak niet aan hen besteed was.

De teleurstelling sloeg al vrij snel om in blijdschap en opluchting. De collega’s bleken geen onbereikbare, autoritaire meerderen maar aardige, behulpzame en grappige gelijken. De meeste studeerden, net als ik, en de meeste hielden van theater, net als ik. Na het werken gingen we soms nog wat drinken in de stad of soms bij iemand thuis. Mijn collega’s veranderden in een paar weken tijd van onbereikbare voorbeelden in vrienden van het werk. Met een aantal van hen heb ik zelfs een paar salsalessen gevolgd – ik bedoel maar.

Ontbrekende theekoppen, zaaldiensten, het uitrollen van de loodzware rode loper, het zenuwachtig groeten van de directeur, de carnavalsavonden, verzakende deeltaxi’s, meelopen met Albert Verlinde, bloemen geven, de alom gevreesde horecadienst en bovenal de gezellige, ontspannen sfeer maakten het werken bij de schouwburg voor mij meer, of eigenlijk minder, dan werken. Om met een ver familielid uit Geffen te spreken: ik kom zeker terug!

zondag 21 april 2013

Een weekje misschien


In een bibliotheek
Zat ik van de week
En ik voelde mij daar
Niet sereen

Ik had het heel erg druk
En beet me steeds weer stuk
Op die scriptie van mij
Wat moest ik doen?

Ik probeerde het steeds
Maar het geloof is reeds
Weggevlogen van mij
God, sta me bij

Ik at een broodje filet
Ook dat hielp niet mee
Toen ik naar de klok keek
Werd ik lijkbleek

Een weekje misschien
(Een weekje misschien)
Ik dacht een weekje misschien
Als ik wist wat een klus het was
Een gezwel dat maar niet genas
Als een student zat ik te dromen
Ik dacht: ik ben klaar in mei
Maar die droom ging snel voorbij

Ik stond op en zei
Vandaag geen scriptie voor mij
Ik moet even weg
Maar kom morgen terug

Ach, mijn plek bleef leeg
Tot ik in de gaten kreeg
Dat er niemand meer was
Iedereen was klaar

Een weekje misschien
(Een weekje misschien)
Ik dacht een weekje misschien
Als ik wist wat een klus het was
Een gezwel dat maar niet genas
Als een student zat ik te dromen
Ik dacht: ik ben klaar in mei
Maar die droom ging snel voorbij

donderdag 18 april 2013

Surveilleren

Het is toetsweek op school. De meeste leerlingen uit de derde tot en met de zesde klas hebben zich thuis in allerijl over leerstof gebogen die blijkbaar in de les is behandeld. Stijf van de stress komen ze aan op school. Ik kom ook aan op school, ook stijf, maar van het hardlopen de avond ervoor. De film die ik na het hardlopen keek duurde langer dan gedacht en daarom ben ik niet alleen stijf, maar ook moe.

Waar ik normaal gesproken bij de deur wacht op de treuzelende, sloffende leerlingen, wachten de gespannen leerlingen nu op hun treuzelende, sloffende docent. “Kom nou, meneer, dan kunnen we beginnen,” spoort één van hen me aan. “Ik kom al, ik kom al”, beloof ik haar. Onderweg naar het lokaal passeer ik het studiehuis, waar de toetsen opgeslagen liggen. Pas bij het uitdelen kom ik erachter dat ik niets heb om uit te delen.

Nu ben ook ik gestrest. Ik ren als een gek naar het studiehuis, graai als een op hol geslagen dier in de kast met toetsen en neem in een helder moment een stapel schrijfpapier mee. In de klas aangekomen zie ik dat het onvermijdelijke is gebeurd: op de weer aan elkaar geschoven tafels liggen boeken, blaadjes, telefoons en andere leerbenodigdheden uitgestald. Leerlingen overhoren elkaar en een iemand kijkt in Magister of een eerder gemaakte toets al is nagekeken. Trots geeft hij zijn medeleerlingen, die stuk voor stuk onder stroom lijken te staan, hun cijfers door.

Als de storm is gaan liggen en iedereen de (juiste) toetsen heeft gekregen, is er een kwartier voorbijgegaan. Ik beloof de leerlingen dat ze tien minuten langer mogen doorwerken – tien minuten is maximaal, daarna wordt het lokaal weer bevolkt. Deze belofte wordt met instemmend geknik en opgelucht gezucht begroet. Sommige leerlingen zien hun kans schoon om snel nog even hun etui te doorzoeken op schrijfmateriaal dat het langer volhoudt dan de bijna lege pen die ze vasthebben, anderen hebben minder geduld en gaan ijverig aan de slag, hun bijna lege pen als hun meest kostbare bezit vastknijpend.

Surveilleren: mijn eigen docenten sloegen dan vaak een krant open en keken eens in de tien minuten de klas rond of iedereen er nog was. In de tussentijd piekerde je er niet over om te spieken, want  de veel van hen hadden een ijzeren reputatie als het om enen geven ging. En je wist nooit wanneer ze op gingen kijken. Ik heb die reputatie nog niet. En dus loop ik rond voor vragen, knip ik in mijn vingers als ik zie dat er afgekeken wordt en zeg ik doorlopend hoeveel tijd de leerlingen nog hebben.

Ik droom van een uurtje surveilleren zonder fratsen: zonder extra kopieën maken, zonder vragen beantwoorden, zonder tafels terugschuiven en zonder discussies over wanneer het lokaal verlaten mag worden. Ik droom van een stukje schrijven tijdens een surveillance-uur. Nu ben ik niet verder gekomen dan de eerste drie regels.

zondag 14 april 2013

De DJ

De wereld kent anno 2013 – fijn om dat een keer te gebruiken – weinig geheimen. Zo weten we allemaal met wie Sylvie Van der Vaart/Meis/Ibrahimovic het bed heeft gedeeld of daar op dit moment mee bezig is en kunnen we niet meer een broodje hamburger eten zonder dat we paardenvlees erin vermoeden: in het broodje. Toch kent de wereld nog (minstens) één mysterie en dat is de DJ. We weten wat DJ zijn globaal inhoudt, waar de letters in het woord DJ voor staan, zelfs waaraan we een DJ herkennen, maar wat een DJ precies doet is voor ons niet-DJ’s volstrekt onbegrijpelijk.

De vraag is dus: wat doet een DJ? Dat wil zeggen: wat doet een DJ precies als hij discs aan het jocken is? Maar ook: wat doet een DJ op feesten waar hij zonder draaitafel en met een kaartje nooit van zijn levensdagen naartoe was gegaan? Een DJ is immers geen begenadigd versierkoning of danser; een DJ is doorgaans een verlegen jongen met een kuif en een voorliefde voor techniek en stripboeken. Een doorsnee DJ wordt in elke discotheek onthaald als een filmster maar heeft diep van binnen spijt dat hij die avond niet met vrouw en kind thuis naar Disneyfilms kijkt. Hij weet zich geen raad met alle aandacht, zo verwoordde doorsnee DJ Andrew Rayel het tegenover aandachtsabonnees Tess en Veronica van Veronica. ‘Oh, you’re so cute’, was daarop hun veelbetekenende antwoord.

Andrew Rayel ging toen snel naar zijn draaitafel, de steun en toeverlaat van een DJ (in nood). Daarachter kan hij zich gelegitimeerd verschuilen, ook wanneer de vele felgele discolampen als een gewaarschuwde kudde zijn kant op schijnen. Kijk, daar staat de DJ!

De draaitafel heeft wel honderd verschillende knoppen en schuiven, zodat de DJ uren achter elkaar met zijn hoofd omlaag zijn gang kan gaan. Dat de muziek door het draaien aan de knoppen niet verandert, weet alleen de DJ. Om de mensen het gevoel te geven dat hij er zin in heeft, kijkt de DJ op vaste momenten – meestal om de paar minuten – tien seconden schuchter de zaal in. In die tien seconden doet hij zijn armen op zijn Titanics uit elkaar en maakt er enkele duwende bewegingen mee. De DJ danst. Daarna buigt hij weer over de draaitafel en geeft hij opgeluchte slingers aan een plaat die niet gespeeld wordt.

Zolang de DJ’s weigeren hun geheim prijs te geven, zullen we het moeten doen met deze uitleg. DJ’s doen dus, zonder tegenbericht, niets. Ze worden gebruikt om een illusie in stand te houden. Ze zouden met rust gelaten moeten worden, zoals ook playlists met rust gelaten worden.

maandag 8 april 2013

Heineken Trophy

Vandaag ga ik naar Heineken Trophy. Dat is een tennistoernooi in Rosmalen, vlakbij Den Bosch. Mama rijdt en Rutger gaat mee. Rutger kletst een boel in de auto. Dat zullen de zenuwen zijn. Ik ben nog nooit naar een tennistoernooi geweest. Ja, van Tim. Ik heb bijna alle wedstrijden van Tim gezien. Ik vraag altijd of ik mee mag en meestal mag het. Maar dit is toch wat anders. Vandaag zie ik proftennissers, zoals mijn idool Michael Chang. Waarom hij mijn idool is, weet ik niet. Ook vijftien jaar later heb ik nog steeds geen flauw idee. Maar ik ben voor hem, altijd, ook als hij onderhands serveert.

Het is niet ver rijden. Rutger is nog lang niet uitgekletst als we er zijn. We lopen naar de ingang. Daar staat een man in sponsorkleding, iets waar ik vandaag nog niets van begrijp. De man knipt onze kaartjes. We mogen door. We eten een ijsje. En nog één. Dan beklimmen Rutger en ik een grote tribune. Als we gaan zitten zien we nog net hoe Ctislav Dosedel van Andrei Pavel wint. Tegen alle verwachtingen in. Ik ken de verwachtingen, ik kijk vaak naar tennis op tv.
We lopen naar een andere tribune. Een Nederlander willen we zien! Wie maakt niet, desnoods Dennis van Scheppingen, als het maar een Nederlander is: iemand die we kunnen aanmoedigen. Het wordt Jan Siemerink. We kunnen ons geluk niet op. Helemaal als hij ook nog eens weet te winnen, van Marc Rosset, in twee sets. Het lijkt alsof ik twee toekomstig Davis Cup captains aan het werk zie, maar ik zal me wel vergissen.
Dan kijk ik om me heen: geen jas! En geen Rutger! Rutger is zo gevonden, maar mijn jas niet. Ik probeer Rutger over te halen mee te gaan zoeken, maar hij wil niet. Dan zie ik waarom: Rutger krijgt een handtekening van Jan Siemerink.
Huilend ren ik naar mama, die een eindje verderop op het terras zit. “Ik heb geen handtekening van Siemerink en ik ben mijn jas kwijt!” Mama probeert me te troosten. “En Rutger heeft wel een handtekening van Siemerink en wel een jas!” Voeg ik er aan toe. Ik wil niet getroost worden. Ik ben boos. “We vinden hem wel”, stelt mama me gerust. “Maar hij komt er zo aan, hoor.” Ik ben alweer wat gekalmeerd. “Ik bedoel je jas, niet Rutger.” “Oh ja.”
We vinden mijn jas niet, hoe goed we ook zoeken. Ik vind het inmiddels niet erg meer. Ik heb ook een handtekening, niet van Michael Chang, maar wel van Jonas Björkman, dat is ook een goeie. Hij heeft wel eens van Chang gewonnen! Het begint al een beetje te schemeren als we teruggaan. Ik heb het koud gekregen, zo zonder jas. Rutger kletst niet meer en mama zet de autoverwarming aan. Het was een fijne dag.

zaterdag 6 april 2013

Tennissers hebben mooie namen

Tennissers hebben mooie namen. Juan Martin del Potro, zo iemand kun je alleen maar bewonderen. Of Jo-Wilfried Tsonga. Van Tsonga wil je een handtekening, niet van Jack Tuyp. Jack Tuyp moet elke wedstrijd een gele kaart krijgen voor de manier waarop je zijn naam dient uit te spreken: Jak Tuip. Jack Tuyp wilde graag proftennisser worden, maar heeft zich al vroeg neergelegd bij het feit dat zijn naam van elke ATP-lijst geweerd zou worden. Dan maar profvoetballer. Voor Robin Haase is ooit een uitzondering gemaakt.

Juan Martin del Potro bevindt zich in goed gezelschap. Wat dacht u van Janko Tipsarevic, Alexandr Dolgopolov, Stanislas Wawrinka, Andreas Seppi? Daar komen mensen voor naar de stadia, om met de woorden van Hans Kraaij senior te spreken – de naam Hans Kraaij senior! Voetballers hebben andere namen dan tennissers. Zij heten Bas Dost, Oscar Hiljemark of Pavel Cmovs. Daar zit geen mooie letter bij. De naam Marcos Baghdatis daarentegen ademt schoonheid. De charismatische Cyprioot slaat daardoor dubbele fouten die het aanzien meer waard zijn dan de goals van Bas Dost.

De namen van oud-tennissers zijn misschien nog wel mooier dan die van tennissers van nu. Toen ik klein was en een A2-vel levensgroot, maakte ik daarop speelschema’s van tennistoernooien. De toernooien werden bij mij thuis gespeeld, in de speelkamer, door mij. Ik sloeg met een badmintonracket een paar keer tegen een ballon en besloot dan welke spelers er door waren naar de volgende ronde. Ik had een sterke voorkeur voor spelers met een mooie naam.

Dus werden de halve finales gespeeld door spelers als Davide Sanguinetti, Goran Ivanicevic, Sergi Bruguera en Mark Phillippoussis. Phillippoussis kreeg van mij vaak een paar letters extra. Phillllipppoussssis. Hij heeft alle toernooien op zijn fraaie naam geschreven.

vrijdag 5 april 2013

Niet gelezen

Ik ren de bus uit, sla het uitchecken een keer over en storm het gebouw binnen, de trap op, het lokaal in. Geen leerlingen. Shit. Ik slinger mijn hoofd de hoek om en kijk naar het lokaalnummer: 101. Daar zitten we normaal gesproken, het eerste uur. Ik kijk op mijn horloge: half negen. Het eerste uur begint normaal gesproken om half negen. Tot zover geen clou. Waar zijn toch de leerlingen?

De clou kwam van de roostermaker: een nieuw rooster. Ik wist van niets, maar had van alles kunnen weten als ik het weekend ervoor, zoals ik meestal deed, (al) mijn mails had gelezen. Het nieuwe rooster stond ongelezen en dikgedrukt in mijn inbox, tussen gelezen berichten over minder acute onderwerpen. Ik baalde. Het uur erop was een tussenuur. Ik rekende uit hoeveel uur ik nodeloos níet in mijn bed had gelegen.

Even later kwam er een vrouw de docentenwerkruimte in. Ze bleek mij te zoeken. Had ik dan toch les? Ik keek op mijn telefoon: het was inmiddels vijf voor tien. Dan begon normaal gesproken het tweede uur. Geen les dus, of er moest in het afgelopen uur wederom een nieuw rooster in werking getreden zijn. “Mike, kom gauw, we zijn al aan de late kant.” Ik keek verdwaasd op van mijn computer en richtte mijn blik op de priemende ogen van de docente, die ik wel kende maar nog niet eerder gesproken had.

“Ik haal meteen de eerste leerling erbij, anders redden we het niet. Ik denk alles voor zich spreekt. De opdrachten liggen op volgorde van behandeling. Hoe is je Engels?” Totaal verbluft probeerde ik de informatie tot me door te laten dringen en samen te laten komen in een helder concept waarin mijn taakomschrijving als een soort vetlaagje naar boven zou komen drijven. Opdrachten, volgorde, eerste leerling, Engels. Ik keek om me heen: de muren bevonden zich dichterbij dan in andere lokalen. Mondelingen! Mondelingen Engels.

Als de laatste leerling het lokaaltje verlaat, bedankt de docent me voor de assistentie. “Vond je het leuk om te doen?” Dit is het moment om te zeggen dat ik het absoluut niet leuk vond om te doen, omdat ik helemaal niet de tijd had gehad om mijn tas mee te nemen, naar het toilet te gaan, op mijn/ons gemak de gang van zaken door te nemen en de boel voor te bereiden. Wat me tegenhoudt is de overtuiging dat er ergens melding was gemaakt van deze activiteit, dat die melding ergens dikgedrukt en ongelezen vergeefs op mijn aandacht wachtte.

Een slimme zet, zo bleek.

maandag 1 april 2013

De Flitz

De Flitz is niet meer. Dicht. Voorgoed. Overgenomen door twee vedettes op het gebied van succesvol overnemen. Eerder toverde dit duo een vervallen pand om tot een sfeervolle, goed lopende kroeg. Dan weet je dat het menens is.

En dat terwijl De Flitz in mijn ogen zo goed liep. Elke verjaardag weer kwamen er tientallen mensen naartoe om te roken, darten, drinken en dansen. De hele avond lang bleven deze mensen hangen, totdat uiteindelijk tegen vieren de jarige besloot dat het mooi geweest was. Dan ging iedereen naar huis. Ik heb me nooit gerealiseerd dat wij iedereen waren.
 
De Flitz was een vrij grote kroeg in een centraal gelegen achterafstraatje – een vreemde combinatie, iets waar De Flitz patent op had. Bij binnenkomst viel meteen de vale, gestreepte bank op, die aan de rechterzijde van de voorste ruimte de zorgen van de kroeg symboliseerde. Op de bank kon niet gezeten worden, bewezen mijn ouders op mijn verjaardag.
 
Even verderop, in de tot rookruimte omgedoopte keuken, kon wel gezeten worden, op de aanrechten. In de rookruimte vonden plotselinge privéflamenco-optredens plaats en werden presentaties gegeven over de staat van alles in de wereld, verzorgd door één van de weinige (andere) vaste gasten. Als ik zou roken, had ik er in deze rookruimte weinig tijd voor gehad.
 
Als de tafels en stoelen rond twaalf uur de versgegeven cadeaus droegen en de laatste darters hun pijltjes opborgen, verhuisden we naar de dansvloer. Daar zetten we het op een dansen. Ongegeneerd dansen, met overmoedige sprongen en geschuur waar op schoolfeesten schande van gesproken zou worden. In De Flitz niet. Je kon zo hoog springen als je wilde; in De Flitz was alles geoorloofd.
 
Het zal even wennen zijn: een verjaardag vieren bij iemand thuis.