Waar ik normaal gesproken bij de deur wacht op de treuzelende, sloffende leerlingen, wachten de gespannen leerlingen nu op hun treuzelende, sloffende docent. “Kom nou, meneer, dan kunnen we beginnen,” spoort één van hen me aan. “Ik kom al, ik kom al”, beloof ik haar. Onderweg naar het lokaal passeer ik het studiehuis, waar de toetsen opgeslagen liggen. Pas bij het uitdelen kom ik erachter dat ik niets heb om uit te delen.
Nu ben ook ik gestrest. Ik ren als een gek naar het
studiehuis, graai als een op hol geslagen dier in de kast met toetsen en neem in
een helder moment een stapel schrijfpapier mee. In de klas aangekomen zie ik
dat het onvermijdelijke is gebeurd: op de weer aan elkaar geschoven tafels
liggen boeken, blaadjes, telefoons en andere leerbenodigdheden uitgestald.
Leerlingen overhoren elkaar en een iemand kijkt in Magister of een eerder
gemaakte toets al is nagekeken. Trots geeft hij zijn medeleerlingen, die stuk voor
stuk onder stroom lijken te staan, hun cijfers door.
Als de storm is gaan liggen en iedereen de (juiste) toetsen heeft gekregen, is er een kwartier voorbijgegaan. Ik beloof de leerlingen dat ze tien minuten langer mogen doorwerken – tien minuten is maximaal, daarna wordt het lokaal weer bevolkt. Deze belofte wordt met instemmend geknik en opgelucht gezucht begroet. Sommige leerlingen zien hun kans schoon om snel nog even hun etui te doorzoeken op schrijfmateriaal dat het langer volhoudt dan de bijna lege pen die ze vasthebben, anderen hebben minder geduld en gaan ijverig aan de slag, hun bijna lege pen als hun meest kostbare bezit vastknijpend.
Surveilleren: mijn eigen docenten sloegen dan vaak een krant open en keken eens in de tien minuten de klas rond of iedereen er nog was. In de tussentijd piekerde je er niet over om te spieken, want de veel van hen hadden een ijzeren reputatie als het om enen geven ging. En je wist nooit wanneer ze op gingen kijken. Ik heb die reputatie nog niet. En dus loop ik rond voor vragen, knip ik in mijn vingers als ik zie dat er afgekeken wordt en zeg ik doorlopend hoeveel tijd de leerlingen nog hebben.
Ik droom van een uurtje surveilleren zonder fratsen: zonder extra kopieën maken, zonder vragen beantwoorden, zonder tafels terugschuiven en zonder discussies over wanneer het lokaal verlaten mag worden. Ik droom van een stukje schrijven tijdens een surveillance-uur. Nu ben ik niet verder gekomen dan de eerste drie regels.
Als de storm is gaan liggen en iedereen de (juiste) toetsen heeft gekregen, is er een kwartier voorbijgegaan. Ik beloof de leerlingen dat ze tien minuten langer mogen doorwerken – tien minuten is maximaal, daarna wordt het lokaal weer bevolkt. Deze belofte wordt met instemmend geknik en opgelucht gezucht begroet. Sommige leerlingen zien hun kans schoon om snel nog even hun etui te doorzoeken op schrijfmateriaal dat het langer volhoudt dan de bijna lege pen die ze vasthebben, anderen hebben minder geduld en gaan ijverig aan de slag, hun bijna lege pen als hun meest kostbare bezit vastknijpend.
Surveilleren: mijn eigen docenten sloegen dan vaak een krant open en keken eens in de tien minuten de klas rond of iedereen er nog was. In de tussentijd piekerde je er niet over om te spieken, want de veel van hen hadden een ijzeren reputatie als het om enen geven ging. En je wist nooit wanneer ze op gingen kijken. Ik heb die reputatie nog niet. En dus loop ik rond voor vragen, knip ik in mijn vingers als ik zie dat er afgekeken wordt en zeg ik doorlopend hoeveel tijd de leerlingen nog hebben.
Ik droom van een uurtje surveilleren zonder fratsen: zonder extra kopieën maken, zonder vragen beantwoorden, zonder tafels terugschuiven en zonder discussies over wanneer het lokaal verlaten mag worden. Ik droom van een stukje schrijven tijdens een surveillance-uur. Nu ben ik niet verder gekomen dan de eerste drie regels.