De clou kwam van de roostermaker: een nieuw rooster. Ik wist
van niets, maar had van alles kunnen weten als ik het weekend ervoor, zoals
ik meestal deed, (al) mijn mails had gelezen. Het nieuwe rooster stond ongelezen en
dikgedrukt in mijn inbox, tussen gelezen berichten over minder acute
onderwerpen. Ik baalde. Het uur erop was een tussenuur. Ik rekende uit hoeveel
uur ik nodeloos nĂet in mijn bed had gelegen.
Even later kwam er een vrouw de docentenwerkruimte in. Ze bleek mij te zoeken. Had ik dan toch les? Ik keek op mijn telefoon: het was inmiddels vijf voor tien. Dan begon normaal gesproken het tweede uur. Geen les dus, of er moest in het afgelopen uur wederom een nieuw rooster in werking getreden zijn. “Mike, kom gauw, we zijn al aan de late kant.” Ik keek verdwaasd op van mijn computer en richtte mijn blik op de priemende ogen van de docente, die ik wel kende maar nog niet eerder gesproken had.
“Ik haal meteen de eerste leerling erbij, anders redden we het niet. Ik denk alles voor zich spreekt. De opdrachten liggen op volgorde van behandeling. Hoe is je Engels?” Totaal verbluft probeerde ik de informatie tot me door te laten dringen en samen te laten komen in een helder concept waarin mijn taakomschrijving als een soort vetlaagje naar boven zou komen drijven. Opdrachten, volgorde, eerste leerling, Engels. Ik keek om me heen: de muren bevonden zich dichterbij dan in andere lokalen. Mondelingen! Mondelingen Engels.
Als de laatste leerling het lokaaltje verlaat, bedankt de docent me voor de assistentie. “Vond je het leuk om te doen?” Dit is het moment om te zeggen dat ik het absoluut niet leuk vond om te doen, omdat ik helemaal niet de tijd had gehad om mijn tas mee te nemen, naar het toilet te gaan, op mijn/ons gemak de gang van zaken door te nemen en de boel voor te bereiden. Wat me tegenhoudt is de overtuiging dat er ergens melding was gemaakt van deze activiteit, dat die melding ergens dikgedrukt en ongelezen vergeefs op mijn aandacht wachtte.
Een slimme zet, zo bleek.
Even later kwam er een vrouw de docentenwerkruimte in. Ze bleek mij te zoeken. Had ik dan toch les? Ik keek op mijn telefoon: het was inmiddels vijf voor tien. Dan begon normaal gesproken het tweede uur. Geen les dus, of er moest in het afgelopen uur wederom een nieuw rooster in werking getreden zijn. “Mike, kom gauw, we zijn al aan de late kant.” Ik keek verdwaasd op van mijn computer en richtte mijn blik op de priemende ogen van de docente, die ik wel kende maar nog niet eerder gesproken had.
“Ik haal meteen de eerste leerling erbij, anders redden we het niet. Ik denk alles voor zich spreekt. De opdrachten liggen op volgorde van behandeling. Hoe is je Engels?” Totaal verbluft probeerde ik de informatie tot me door te laten dringen en samen te laten komen in een helder concept waarin mijn taakomschrijving als een soort vetlaagje naar boven zou komen drijven. Opdrachten, volgorde, eerste leerling, Engels. Ik keek om me heen: de muren bevonden zich dichterbij dan in andere lokalen. Mondelingen! Mondelingen Engels.
Als de laatste leerling het lokaaltje verlaat, bedankt de docent me voor de assistentie. “Vond je het leuk om te doen?” Dit is het moment om te zeggen dat ik het absoluut niet leuk vond om te doen, omdat ik helemaal niet de tijd had gehad om mijn tas mee te nemen, naar het toilet te gaan, op mijn/ons gemak de gang van zaken door te nemen en de boel voor te bereiden. Wat me tegenhoudt is de overtuiging dat er ergens melding was gemaakt van deze activiteit, dat die melding ergens dikgedrukt en ongelezen vergeefs op mijn aandacht wachtte.
Een slimme zet, zo bleek.