Het is niet ver rijden. Rutger is nog lang niet uitgekletst
als we er zijn. We lopen naar de ingang. Daar staat een man in sponsorkleding,
iets waar ik vandaag nog niets van begrijp. De man knipt onze kaartjes. We
mogen door. We eten een ijsje. En nog één. Dan beklimmen Rutger en ik een grote
tribune. Als we gaan zitten zien we nog net hoe Ctislav Dosedel van Andrei
Pavel wint. Tegen alle verwachtingen in. Ik ken de verwachtingen, ik kijk vaak
naar tennis op tv.
We lopen naar een andere tribune. Een Nederlander willen we
zien! Wie maakt niet, desnoods Dennis van Scheppingen, als het maar een
Nederlander is: iemand die we kunnen aanmoedigen. Het wordt Jan Siemerink. We
kunnen ons geluk niet op. Helemaal als hij ook nog eens weet te winnen, van Marc
Rosset, in twee sets. Het lijkt alsof ik twee toekomstig Davis Cup captains aan
het werk zie, maar ik zal me wel vergissen.
Dan kijk ik om me heen: geen jas!
En geen Rutger! Rutger is zo gevonden, maar mijn jas niet. Ik probeer Rutger
over te halen mee te gaan zoeken, maar hij wil niet. Dan zie ik waarom: Rutger
krijgt een handtekening van Jan Siemerink.
Huilend ren ik naar mama, die een eindje verderop op het
terras zit. “Ik heb geen handtekening van Siemerink en ik ben mijn jas kwijt!”
Mama probeert me te troosten. “En Rutger heeft wel een handtekening van
Siemerink en wel een jas!” Voeg ik er aan toe. Ik wil niet getroost worden. Ik
ben boos. “We vinden hem wel”, stelt mama me gerust. “Maar hij komt er zo aan,
hoor.” Ik ben alweer wat gekalmeerd. “Ik bedoel je jas, niet Rutger.” “Oh ja.”
We vinden mijn jas niet, hoe goed we ook zoeken. Ik vind het
inmiddels niet erg meer. Ik heb ook een handtekening, niet van Michael
Chang, maar wel van Jonas Björkman, dat is ook een goeie. Hij heeft wel eens
van Chang gewonnen! Het begint al een beetje te schemeren als we teruggaan. Ik
heb het koud gekregen, zo zonder jas. Rutger kletst niet meer en mama zet de
autoverwarming aan. Het was een fijne dag.