zaterdag 31 december 2011

Men at Work

Het is de dag na kerst (de mooiste dag van het jaar) en ik loop met mama door Tilburg, bonnetjes van de H&M en de HEMA in de aanslag. De kleren die ik had gekregen waren iets te klein - ik was een tijd niet thuis geweest. Mijn moeder had van alle kledingstukken zorgvuldig de prijskaartjes af gehaald. Het waren tenslotte cadeautjes. Het kostte ons een halfuur om alles te ruilen; de kerstgedachtes van het winkelpersoneel waren al veilig opgeborgen. Allemaal overkomelijk, ware het niet dat het derde bonnetje dat we bij ons hadden van de Men at Work afkomstig was. De Men at Work, zo’n beetje het tegenovergestelde van wat we er aantroffen.

Ik kijk naar de broek die ik ga ruilen. Het is toch niet alleen de maat. Hij is best leuk, maar iets te gebleekt, en iets te donker misschien. Ik heb al een paar donkere spijkerbroeken, een lichte zou de boel mooi in balans brengen, denk ik, en ik zie een paar winkelende mannen iets soortgelijks denken. Ik loop met lichte tegenzin naar de spijkerbroeken, die weerloos aan twee lange witte koorden hangen te hangen. De reden van mijn tegenzin stapt op me af en kijkt me aan, terwijl een schaapachtige grijns zijn verveling verraadt. “Lukt het allemaal een beetje?”

Een beetje lukt het zeker. Dus ik antwoord: “Ja hoor, het lukt wel.” Ik kijk de man at work heel even aan, uit bij elkaar geperste beleefdheid. Het is meer een child at work, denk ik, maar de naam Children at Work wekt argwaan, dat snap ik wel. Ik kijk snel weer naar de broeken. Voor ik het weet hang ik ertussen en krijg ik veertien nieuwe collecties omgehangen en aangetrokken. “Heb je een beetje een idee wat je ongeveer zo’n beetje zoekt?” Het beetje lukken begint gevaar te lopen, ik voel me steeds ongemakkelijker worden. “Ja, dat weet ik. Ik kom eruit, hoor, dankjewel.”

Ik kijk hem nog een keer kort aan. Ik heb spijt van mijn ‘dankjewel’, ik zie direct de niet bedoelde uitwerking ervan: de jongen legt een broek weg en komt nog wat dichterbij. “Oké, mag ik vragen wat voor modelletje je zoekt?” Dat heb je zojuist gedaan, denk ik. Doutzen Koes zou wel leuk zijn. “Nou ja, eh, ja, een eh, spijkerbroek, gewoon, een spijkerbroek, een lichte.” Nu kijk ik niet meer op, deels uit strategische overwegingen en deels uit schaamte. Waarom kan ik zo’n jongen niet van me afschudden? Of: waarom heeft Jip Hip niet door dat ik al vanaf de eerste seconde één brok communicatieve weigering ben?

Zuchtend geef ik het op. “Ik kijk even verder, dankjewel.” Weer zo’n misplaatste ‘dankjewel’, waar komen die elke keer vandaan? Mijn moeder vraagt iets aan me, maar ik kan het niet verstaan, ik hoor alleen de muziek, die overdreven hard de winkel door trilt. We lopen naar de truien en vesten, ik verzin dat ik die ook goed kan gebruiken. 

zondag 18 december 2011

Me, myself and iPhone



Tegenover me zitten twee meisjes. Ze zijn een jaar of dertien en hebben allebei een iPhone vast; een vanzelfsprekendheid die er bij mij nog niet helemaal ingaat. In hun oren zingt Rihanna dat ze niemand nodig hebben en thuis wacht facebook op een paar willekeurig geplaatste likes, hartjes en wjnmk’s. Intussen hebben ze het met elkaar over jongens. Ze kijken erbij alsof ze zojuist voor de derde keer gescheiden zijn. ‘Ja, weet je, ik vond hem echt wel leuk enzo, maar hij doet gewoon niet zo chill nu, kapot irri, weet je.’

Het linkermeisje heeft zich, om het plaatje compleet te maken, flink opgemaakt en draagt een spijkerbroek die verhult dat ze nog haar boeken kaft en een bedtijd heeft. Haar vriendin, of eigenlijk haar praatprojectiel, zit er meer casual bij, in een joggingbroek en een adidasjas met groene, fluorescerende strepen. Als ze zou weten hoeveel licht deze geven als ze ’s avonds zonder licht door de stad fietst, zou ze ze er ter plekke hebben afgekrabd. Ze had er de nagels voor.

‘O, ja, maar weet je. Stino laat al gewoon zeg maar gewoon drie uur ofzo niks van zich horen. Kankaleluk.’ ‘Oke, ja. Maar ik heb die jongen dus gewoon gesmst, krijg ik gewoon niks terug, nog steeds niet.’ ‘Oh. Ik denk echt dat Stino gewoon een ander heeft ofzo, weet je.’ ‘Ja. Als ie nu niet terug smst heeft ie echt een probleem jonge, dan maak ik het uit ofzo.’ ‘Ik heb wel ‘s vijf dagen met een jongen gehad.’ ‘Ik wel ‘s vijf uur.’ ‘Ik wel ‘s vijf minuten.’

Ze blijven elkaar nog een tijdje overbluffen. Op een gegeven moment heeft het rechtermeisje het wel ’s uitgemaakt met een jongen voordat ze iets met hem had. Hij was er nog steeds kapot van. Zij niet zo, want … En er volgde weer iets indrukwekkends, iets kapot stoers, iets Beyoncé-independent-woman-achtigs. De jongens in kwesties hijgden in alle verhalen hoopvol achter de Uggs van de dames aan, waar zij zelf in hoge snelheid naast liepen. Als ze te hard liepen en alleen overbleven, ging de iPod aan en lieten de besties-4-evah zich door Jesse J vertellen dat ze schijt aan alles moesten hebben. 

Ik vroeg me altijd af waar Steve Jobs die ‘i’ vandaan had gehaald. Tot vandaag. 

zaterdag 12 november 2011

Brief aan Sinterklaas


Beste Sinterklaas,

Gaat het wel goed met u? Ik maak me een beetje zorgen, moet ik eerlijk zeggen. Ik weet ook wel: ik ben drieëntwintig en u minstens tweehonderd; u heeft veel meer levenservaring dan ik en weet ongetwijfeld precies wat u doet. Toch houdt uw toestand me bezig, Sinterklaas. U lijkt in één jaar honderd jaar ouder te zijn geworden. Uw wallen komen onder uw tabberd uit en uw neus is roder dan die van een doorgewinterde alcoholist.

Heeft u soms een roerige tijd gehad, in Spanje? Ruzie met Americo, hoorde ik? Na zoveel jaar moet dat erin hebben gehakt. Kunt u Americo niet stallen bij die maffe burgemeester, in ruil voor zijn rode autootje? Voor straf mee in de zak naar Spanje. Stout geweest: lucht vervuild. Dan kunt u die rotboot ook eens thuislaten. Brengt u alleen maar in de problemen: hij brandt af, vaart de verkeerde kant op, heeft verkeerde cadeautjes aan boord of heeft helemaal niets aan boord. Elk jaar voel ik weer plaatsvervangende schaamte opkomen als ik al dat gestuntel op die boot zie. Het is dat de kinderen altijd zo hard voor u zingen, anders was het allang een keer fout afgelopen.

Uiteindelijk ging alles ook dit jaar weer net goed. Waarom was u niet opgelucht, Sinterklaas? Ik heb u nog nooit zo ontevreden zien kijken. Alsof Gerd Leers uw tijdelijke verblijfsvergunning ter plekke, voor uw neus, verscheurde. En maar zwaaien. Als er u iets dwarszit, deel dat dan met uw fans, met de kinderen die u elk jaar met open armen ontvangen. Ga niet de schijn op houden dat u het naar uw zin heeft. Daar prikken ze zo doorheen. Lach niet steeds zo overdreven hard en zeg niet tweehonderd keer ‘dag hoor’ terwijl u het liefst ‘zak erin’ zou willen zeggen. Dat weet u zo onderhand toch wel, Sinterklaas, daar houden we hier in Nederland niet van, schijnheiligheid. Ook niet van heiligen.

En wat is er met Aart Staartjes gebeurd, Sinterklaas? Waarom is hij vervangen door een pratende kauwgombal? Aart hielp u altijd elegant te blijven terwijl u de boot verliet. Niemand kon dat beter. En dan in een keer de juiste vraag stellen, die bij alle kinderen thuis op de lippen brandde. Jeroen heeft u vandaag niet eens zien aankomen, Sinterklaas. Hij zat zich te vergapen aan de wagen van de burgemeester. Ontslag op staande voet, als u het mij zou vragen. Wat is er destijds voorgevallen tussen Aart en u, dat Aart Staartjes niet meer op u wacht en u niet meer in Sesamstraat verschijnt? Een relletje? Een geheime affaire met mevrouw Staartjes? Pesterijtjes van u en buurman Baasje? Voor de draad ermee, Sinterklaas!

Hoe het ook zij, u moet iets aan uw instelling veranderen. En aan uw team. Uw imago loopt schade op zo. Niet bij alle goedgelovige kinderen, maar wel bij ons, ongelovigen. Ik had u altijd erg hoog zitten, Sinterklaas, en daarom vind ik het ook erg vervelend om dit te moeten zeggen, maar ik vond u in Flodder beter.

donderdag 10 november 2011

Playbackshow


Morgen is het 11-11-2011. Wat een boel elven! Ik kijk wel eens op de klok, om 11:11 uur. Ook veel elven, maar niet direct een reden om naar het altaar te rennen. Morgen zal dat anders zijn. Daarbij is het ook nog eens Sint-Maarten en carnaval. Als ik morgen was, nam ik een dag vrij.

Op de basisschool spraken we op 11-11 altijd af met wie we zouden playbacken. Er was elk jaar een playbackwedstrijd, op school, in februari, als het echt carnaval was. De voorbereidingen hierop konden echter niet vroeg genoeg beginnen, net als alle andere voorbereidingen op carnaval niet vroeg genoeg kunnen beginnen.

Aangezien ik niks bakte van carnavalswagens bouwen, tonproaten of originele kostuums in de wacht slepen, zette ik elk jaar al mijn carnavalsgeld in op de playbackshow. Na mislukte bewerkingen van The Party Animals, Peter de Koning (‘Het is altijd lente…’) en Pittige Tijden hunkerde ik in groep zeven naar een podiumplek. Deze zou toegang bieden tot de dorpsfinale, waar ook leerlingen van andere scholen aan meededen. Bij het vormen van de groepjes stoof ik op Wouter af, een jongen waarmee ik niet zoveel omging maar die altijd hoge ogen gooide op vieringen.

Elke klas had eens in de zoveel tijd een viering: een optreden van een groepje van vier of vijf leerlingen. Samen met een paar vriendjes heb ik een keer, op de viering van het afscheid van de conciërge – ‘viering’ dekte de lading vrijwel nooit – Ik wil ook zo’n broek met van die zakken aan de zijkant geplaybackt. Maar de juf vond dat ongepast. Dus misschien was dat wel helemaal geen viering. Ik weet even geen beter voorbeeld.

Hoe dan ook: Wouter was goed in vieringen. Ik vroeg hem samen met mij een nummer te playbacken. Dat wilde hij, gelukkig. Na maanden oefenen, op onze kamers, op school, waren we klaar voor het grote moment. Voor 120 verveelde kinderen en 15 ongemakkelijk lachende leraren playbackten we Bob en Annie de Rooij. Na loting, op 11-11, was ik als Bob uit de bus gekomen. In onze klas kende niemand Bob en Annie de Rooij, maar we leken wel goed, vond iedereen. Voor Wouter was dat voldoende. Hij was een jaar ouder dan ik.

De week na ons optreden op school stonden we in De Elckerlijc. Een jongen uit de straat playbackte Ik kan niet tegen mijn verlies, van Kinderen voor Kinderen. Ik vond het dapper dat hij helemaal alleen op het podium stond. Hij zou wel eens kunnen winnen dacht ik. Wij moesten na hem. Het playbacken ging goed. We kregen positief commentaar, net als alle andere deelnemers. Gespannen wachtten we de uitslag af. We eindigden niet op het podium, helaas. Daar waren De Dansmariekes net te sterk voor.

zondag 30 oktober 2011

Klantonvriendelijk


Op het briefje dat ik in mijn handen heb staat: ‘We zetten ons in om u zo goed mogelijk van dienst te zijn’. Daar ben ik blij mee. Een paar dagen eerder keek een man met twee dikke, norse wenkbrauwen me nog weinig hulpvaardig aan. Dan is dit een grote vooruitgang. In zo’n korte tijd. Ik ben benieuwd hoeveel sluitingen ervan afkonden.

Het duurt even voordat ik daarachter kom. Als ik binnenkom staat dezelfde man met zijn rug naar me toe te sleutelen een schoen. Ik schraap voorzichtig mijn keel. Geen reactie. Ik hoest een paar keer. Geen reactie. Pas als ik richting uitgang loop, komt hij, met de schoen in zijn hand, in actie. ‘Ho ho, jongeman, ik kom er heus wel aan hoor.’ Ik twijfel of ik hiermee genoegen neem. ‘Ik moet jou spreken over je tas, jongen.’ Nee.

In allerijl leg ik tien euro neer en graai ik mijn tas van de toonbank. Op weg naar de uitgang mompel ik iets wat het midden houdt tussen ‘dankjewel’ en ‘wenkbrauw’. Misschien dat de eigenaar van de schoen wil praten over de andere schoen, die vast verdwenen is. Maar ik hoef geen tekst en uitleg, zeker niet op zo’n toon. De tas is genoeg. Als deze na twee dagen alweer kapot is, ga ik ermee naar een andere schoenmaker en hoop ik dat die betere sluitingen heeft. En manieren.

Op het briefje dat ik in mijn handen heb staat: ‘Met de service die u van ons gewend bent’. Ik ben niets gewend, maar het klinkt goed. Ik loop naar binnen en leg het ontwerp voor de bedrukking neer op een tafel. Een vrouw met een leesbril op haar lippen en een minzame grijns buigt zich over het A4-tje heen. ‘Meneer, u weet dat u dit niet zo kunt aanleveren. Hier kunnen we niets mee. Gaat u naar huis en komt u terug als u een geschikt ontwerp heeft.’

Ik heb thuis een zeer geschikt ontwerp gemaakt. Omdat de vrouw er een prominente rol in speelt, heb ik besloten hem ergens anders te laten drukken. In een winkel waar mensen werken die je willen helpen, die blij zijn dat je iets bij hen koopt en die niet de behoefte voelen je de les te lezen. Het was een hele zoektocht.

maandag 17 oktober 2011

Jongen in felrode jas


Het is koud in de stad. In de verte zie ik een jongen met een felrode jas. Hij klappertandt. Zijn gezicht is wit. Hij probeert uit alle macht een map te verbergen. In de map staat informatie over S.O.S. Kinderdorpen. De jongen wil naar huis. Ik krijg een idee. Met mijn beste Vifit-glimlach loop ik op hem af. ‘Hoi, mag ik je misschien wat vragen?’ ‘Nou, ik ben aan het wer...’ ‘Weet je hoe ik vanaf hier het snelst bij de kwartelstraat kom?’ ‘Nou, ehh.’ ‘Wacht, ik pak even pen en papier erbij. Ik heet Mike, trouwens, jij?’ ‘Sander.’ ‘Hoi Sander, wat een rotweer hè.’

Sander doet een stap achteruit. Ik doe een stap vooruit. ‘Het hoeft maar heel even te duren hoor. Als je me kunt vertellen in welke richting ik moet lopen ben ik al hartstikke blij.’ ‘Nou, je loopt gewoon die kant op.’ ‘Ja, dat is de voorstraat, toch? Heb je wel eens stilgestaan bij het aantal mensen dat zwerft in de voorstraat? Vreselijk, toch? Ik wil daar héél graag iets aan doen. En ik niet alleen. Mijn stichting zet zich daar enorm voor in. Wacht, dan pak ik even een foldertje.’

Sander is intussen nog een paar tinten witter geworden. Wanhopig kijkt hij achterom, naar zijn collega’s. Zij warmen zich aan grote bekers koffie. ‘Je komt er wel, zo, toch?’ Vraagt hij hoopvol. Maar aan een dergelijke voorzichtigheid heb ik, in deze situatie, totaal geen boodschap. De persiflage moet wel realistisch zijn. ‘Sander, toe, ik heb hem net helemaal voor je uit mijn tas gevist. Neem hem in ieder geval van me aan, dan ben je daarna van me verlost.’ Sanders gezicht klaart op. ‘Oké, dat lukt nog wel.’

‘Oh, als je me even je naam en adres geeft, dan stuur ik je een gratis welkomstworst, die de zwervers helemaal zelf maken, van afvalvlees, als tegenprestatie.’ ‘Nou, dat hoeft niet, dank je.’ ‘Oké. Dus je laat de zwervers voor niks al deze worsten maken? Dan zullen ze hier niet lang meer mee doorgaan. Ze worden al door alle voorbijgangers genegeerd en nu boor jij hen de enige leuke bezigheid die ze nog hebben ook zo even door de neus? Leuk is dat, zullen ze blij mee zijn.’ ‘Oke, oke’, zegt Sander, terwijl zijn ogen beginnen te glimmen en zijn ademhaling stokt, ‘Ik zoek een ander baantje.’ Ik geef hem een hand en loop tevreden naar huis.

zaterdag 8 oktober 2011

Reisbingo



We keken naar foto’s van een huisgenoot, die hij nam tijdens zijn reis naar en door Bali. Een andere huisgenoot was ook wel eens op Bali geweest. Zij herkende een aantal plekken en verhalen. Een vriendin van haar was ook wel eens op Bali geweest. Zij herkende minder. Ik herkende niets. Ik ben wel eens twee weken in Spanje geweest. Op doorreis. Van Barcelona naar een dorpje aan de Costa Brava.

Ik heb ooit een vriend zien vechten tegen een nootje toen hij hoorde dat ik nog nooit buiten Europa ben geweest. Een onschuldig feitje, dacht ik. Meer niet. Voor hetzelfde geldt was ik wel buiten Europa geweest. Het had een kilometer kunnen schelen, zoveel zegt het niet. Vind ik. Maar wie ben ik? Iemand die nog nooit buiten Europa is geweest, iemand die van niets weet.

Dus, als er in een gesprek, vaak plotseling, een populaire bestemming wordt aangesneden, ben ik gezien. Mijn bijdrage stokt. Berustend in mijn zwijgzame lot luister ik vervolgens naar competitieve reizigers die als bezetenen dezelfde verhalen vertellen over hippe continenten en overbekende routes die ze die zomer op hun reislijst hebben afgestreept. “Waar moet jij nog naartoe?” - ik zou willen dat ik het hier ter plekke verzon.

Met geen mogelijkheid lukt het me, tijdens zo’n gesprek, om mijn eigen reiservaringen onder de aandacht brengen. Een week fietsen in de Ardennen; alleen al bij het horen van ‘een week’ gaat bij de helft de haren recht overeind staan. De andere helft slaat spontaan aan de Whats-app of Wordfeut; de bestemming blijft hen dan tenminste nog bespaard. 

Nog nooit ben ik aanbeland bij de omgeving van Durbuy, bij de heg van overhellende bomen waar ik onderdoor fietste, bij de smalle, stille rivier die parallel liep aan het fietspad. De prachtige omgeving, kortom. Ja, in de Ardennen, dus zonder Tuc-Tuc's, reisgidsen, backpacks of waarbenjij.nu. Ik ben bang dat ook nu de eersten een veilig heenkomen aan het zoeken zijn.

zondag 2 oktober 2011

Als docent


Het is mijn eerste week op de school. De omgeving van de school is gevuld met kasten van huizen en huizen van auto’s. Ik kijk mijn ogen uit. De school is leuk. De sectie Nederlands, bestaande uit twaalf vrouwen en, met mij erbij, één man, is leuk. En de leerlingen zijn leuk. En toch moet ik wennen. Want ineens ben ik een docent. 

Ik ga mee op excursie. Als docent. Ik sta in de Albert Heijn achter een man die geen idee heeft wat hij in zijn mandje gelegd heeft. De vrouw achter de kassa weet het ook niet. Ik heb haast. Als leerling had ik me niet druk gemaakt. Te laat komen is, zeker met zo’n verhaal op zak, pure winst op alle brave klasgenoten die de gordel al om hebben. Maar vandaag moet ik op tijd komen. Ik denk aan een docent, die na drie keer tellen nog altijd niet weet welke leerling er nog niet is. Er zal wel weer een of ander slecht excuus op komst zijn.

In de bus wordt er gezongen. Ik houd me in. In de bus worden er grapjes gemaakt over de buschauffeur. Ik weet er ook een, maar ik houd me in. In de bus worden tictacs doorgegeven. Ik weet dat het doosje aan me voorbij zal gaan. Bij aankomst ben ik een minuut of tien in gesprek met de buschauffeur. De dag dat zijn vrouw hem verliet was de mooiste van zijn leven. Toen alle gal op straat lag, ging hij slapen.

We lopen de stad in. Ik krijg heimwee naar mijn eigen schoolreisjes. Een local de opdrachten laten maken, in ruil voor stiekem meegebrachte biertjes. Met vrienden in het park je vergapen aan de rare mensen - want niet 16, uit Tilburg en met de goeie kleren aan - die voorbij lopen. Als na een paar minuten dagdromen een leerling me vraagt wat er eigenlijk leuk is aan een wandeling langs literaire bezienswaardigheden, schraap ik alle beetjes docent bij elkaar en zeg: ‘Dat merk je vanzelf als je onderweg bent.’ En ik weet dat dat onzin is.

zondag 25 september 2011

De tiende fiets



Als ik een oranje fietsvlaggetje zou hebben, hing ie vandaag halfstok. Tenminste, als hij niet al in vieren gescheurd of meegenomen was. Zojuist heb ik afscheid moeten nemen van mijn tiende fiets en het valt me zwaar hier iets over te schrijven. In mijn maag beginnen de vorige negen zich te roeren, nu de tiende verdwijning een feit is. Toch, zo drukte de fietsenmaker me op het hart, is het goed als ik het verlies onder woorden probeer te brengen. En, als ik daar eenmaal mee bezig ben, kan ik meteen de resten van de andere negen tweewieltrauma’s wegpoetsen. Hij weet waar hij over praat: dagelijks neemt hij noodgedwongen afscheid van tientallen stalen kanjers.

Fiets één was een wat gemakzuchtige, bruine stadsfiets met een abonnement op lekke banden. Hij verdween in een gure decembernacht. Een handvol pepernoten en een grote pluk wit haar waren de enige sporen van de dader. De tweede fiets was een taai damesmodel, een blauwe fiets met een eigen wil. Zo probeerde ik er ooit tevergeefs lampen op te bevestigen. De dag erna lag ze tussen twee mannenfietsen in. Uitgewoond. Dubbelgeklapt. Einde verhaal.

Het verlies van nummer drie ligt nog steeds erg gevoelig. Ik wil daar op dit moment weinig over kwijt. Het was nooit mijn bedoeling, laten we het daarop houden. De vierde fiets draagt een bijzonder levensverhaal met zich mee. Laag zelfbeeld, op het verkeerde pad geraakt, uiteindelijk in handen van een junk terechtgekomen. Ik kocht hem voor een tientje, de rest is geschiedenis. Hij ontpopte zich tot een van de meest toonaangevende fietsen van Utrecht, met zijn twee stangen. Het was wachten op het moment dat hij de wijde wereld in zou trekken. En zo geschiedde. In zijn afscheidsbrief schreef hij dat er nog genoeg fietsen met twee stangen op mijn pad zouden komen.

De racefiets, nummer vijf, heeft zich nooit thuisgevoeld in Utrecht, zo liet hij me laatst per what’s app weten. Waar hij nu is wil hij niet zeggen, maar ‘ik zoek je ooit nog een keer op’, verzekerde hij me. Daar houd ik me dan maar aan vast. De verdwijning van de zesde fiets is de meest pijnlijke van alle. Met hem had ik de meest hechte band. Vanaf het moment dat hij, gehuld in ballonnen, me onder het doek vandaan aankeek, was ik verkocht. Ik heb hem nooit kunnen vertellen hoe blij ik was met hem, met zijn donkerbruine degelijkheid, zijn trouwe karakter. Nu is het te laat. In de zomer van 2010 is hij ontvoerd, midden op een van de klamste dagen. Daar was hij geen liefhebber van. Ik had het kunnen voorvoelen.

Door fiets zeven ben ik ronduit bedrogen. Hij zei van een bekende krant te zijn, maar de manier waarop hij na drie tochtjes in elkaar zakte, verried zijn onbetrouwbare en corrupte roots. Het zal wel een roddelkrantje zijn geweest. Fiets acht en negen waren weg voordat ik er goed en wel kennis mee had kunnen maken. Nummer acht werd na de eerste onwennige week al gestolen, nummer negen parkeerde ik al gauw met iets teveel overtuiging tegen een andere fiets. Twee gebroken remkabels, een ontwricht stuur en vele gescheurde spaken waren het resultaat. Ik heb hem in laten slapen.

Fiets nummer tien maakt dit trieste rijtje compleet. Ik dacht de sleutel te hebben die het moeilijke karakter van dit doorleefde exemplaar zou blootleggen, maar toen ik de sleutel in het  kettingslot stak, brak hij af. Samen met mijn vertrouwen in de liefde tussen de fiets en mij. Ik vrees nu al voor mijn eerste auto.

zondag 11 september 2011

Code oranje


Het wordt noodweer. Even kijken, over tien minuten wordt het noodweer. Tot ongeveer een uur na nu. Code oranje. Als je niet meer kunt stoppen, oke, dan mag je door, maar anders is het omkeren, huis in, stroom uit, bed in.

Op internet lees ik dat ik alleen naar buiten kan als ik per se naar buiten moet. Wat moet ik daar nou weer mee? Ik mag dus naar buiten. Er zullen wel wat wenkbrauwen gefronst worden, maar ik zal er geen last mee krijgen – fijn. Maar, het mag alleen als het moet, omdat ik bijvoorbeeld geen huis heb, of als ik ergens op een verlaten station sta en alleen een zompig broodje en een paar tandenstokers bij me heb. Als ik de hond uit wil laten of de bladeren van de stoep wil blazen, wordt me geadviseerd dat op een ander moment te doen. Want zelf kom ik daar niet op. Zelf sta ik, op badslippers, in de aanslag om het oud papier weg te brengen. Cocktailtje voor onderweg. Gelukkig herkent nu.nl slecht weer voor mij. En voor u. Zodat u, ook als u ooit een avond in een geluiddichte kelder verpoost, weet wanneer u een regenjas aan moet doen. Onze dank gaat uit naar code oranje. Het is dat ik dit stukje op een site zet, anders had ik hem geplastificeerd. Uit voorzorg.

vrijdag 9 september 2011

Nee tegen bellen


Gisteren bestond mijn vooruitzicht op de komende weken nog uit het grondig uitruimen van mijn klerenkast, het ophalen van mijn kapotte fiets en, boven alles, het niet vergeten te kijken naar de inschrijfperiode van een opleiding die in februari 2012 begint. Maar dat alles kon ook best na een potje Pro Evolution Soccer. Of tien.

Alleen al tijdens het schrijven van bovenstaande regels is dit vooruitzicht twee keer gewijzigd. Op mijn fiets hoef ik voorlopig niet te rekenen en ook de andere twee plannen lopen serieus gevaar. Uit alle macht haal ik agenda, pennen en overzicht uit de kast. Verspilde energie. Voor ik het weet heb ik me weer ingelaten met een aanbod of aanbieding, even onduidelijk als onhaalbaar. Langzaamaan kom ik aan in het domein van de primaire behoeften. Niet vergeten boterhamzakjes te kopen zo.

Bellen en nee zeggen. Combineer ze en een voor mij onmogelijke opdracht is het resultaat. Bellen: iemand spreken zonder dat je iets anders ziet dan de spiegel die onder de tandpastavlekken zit en nodig eens schoongemaakt moet worden, zonder met de timing in de knoei te komen omdat je consequent met een zin begint als de ander dat ook doet. Ik kan het niet. Ik kom er niet uit. Vaak wijt ik mijn gepruts uit pure wanhoop maar aan een tunnel of een windvlaag, anders was me het recht op telefoneren denk ik allang ontnomen.

Nee zeggen, dat kan ik wel, maar pas als ik weet waarom ik nee zeg. En dat weet ik als ik over de betreffende vraag nadenk. En dat lukt me niet als ik bel. Als ik bel reageer ik intuïtief en mijn intuïtie geeft me vrijwel altijd in: ‘ja’, ‘doen’, ‘dat is leuk’ of ‘dat lukt je wel’. Ja zeggen, dat lukt me wel. Maar het kan niet eindeloos doorgaan. Dat ik nu elke week post krijg van de Vriendenloterij en tegelijkertijd zoveel toezeggingen doe dat ik nauwelijks nog tijd overhoud om met mijn vrienden om te gaan, is me een tegenstrijdige brug te ver. Dus wie me nu ook belt, hij of zij zal een ‘nee’ te horen krijgen. Het is niet anders, ik moet redden wat er nog te redden valt.

Er wordt helaas niet voor me gekookt vanavond. Ik had er iets later mee moeten starten.

donderdag 1 september 2011

Voornamen



Ik hoor niet graag zinnen die beginnen met mijn eigen naam. Dan probeer ik de ander snel naar de eigenlijke boodschap te stuwen. Ik weet hoe ik heet en ik weet dat er anderen zijn die het ook weten. Daar mag het wat mij betreft bij blijven. Het horen van mijn voornaam maakt me altijd een beetje onzeker. Het is niet dat ik mijn naam lelijk vind – al vind ik hem ook niet overdreven mooi. Alleen, ik heb de neiging aan sommige voornamen allerlei zeer specifieke en lang niet altijd even voordelige eigenschappen en levenswegen te koppelen. Hetzelfde doe ik, zo blijkt, met mijn eigen naam. Onzekerheid is de uitkomst van de som van mijn naam en mij.

Bij anderen vormen naam en persoonlijkheid een wat harmonieuzer geheel. Tijs van den Brink is zo iemand. Tijs dringt al veertig jaar als een te grote hap waterijs ieders geweten binnen. Een collectieve brainfreeze heeft er ooit voor gezorgd dat Tijs zendtijd kreeg. Tijs heeft in zijn jeugd afscheid moeten nemen van de 'h', die bij andere Thijsen mocht blijven zitten waar hij zat. Omdat er, zelfs in zijn puberteit, nog steeds geen spoor van ‘hartelijkheid’, ‘humor’ of ‘hartstocht’ in Thijs aangetroffen werd, moest hij zonder ‘h’ verder. Gerechtigheid, als je het mij vraagt.

Johnny de Mol is ook een goed voorbeeld van een geslaagde combinatie. John is een wereldburger die verder kijkt dan zijn eigen neus, voordeur en vriendin lang, hoog en lekker zijn. De ‘ny’ zorgt ervoor dat Johnny zichzelf niet al te serieus hoeft te nemen. Hij reist, maar zonder regels, ongedwongen, zonder bestemming. John zou een beveiliger van een wat ranzig hotel op Bonaire kunnen zijn. Johnny kan zonder zorgen een gitaar op de barbecue gooien en intussen een beetje jammen op zijn everzwijn. Zo is Johnny. Dat weet je bij het horen van de naam.

Wat Mike voor iemand is, dat houd ik liever nog even geheim. In de tussentijd probeer ik meer één te worden met hem. Mijn eerste bezoek aan de sportschool komt steeds dichterbij.

maandag 22 augustus 2011

Voetbalspellen


Elke zomer schrijf ik me in voor een stuk of dertien online voetbalspellen: poules, toto’s, voetbalmanagers, die categorie. Allemaal spellen die mijn opkomende eredivisiezucht zodanig vergroten, dat ik op een zeker moment vertwijfeld maar noodgedwongen de (meest) recente kampioensdvd van PSV uit de kast trek. Buiten is het 25 graden, als ik Vennegoor of Hesselink twee keer fraai zie scoren tegen RBC. Bij mijn zoektocht naar de meest geschikte spellen, probeer ik er zoveel mogelijk te vinden die gratis zijn, maar waarbij je wel iets kunt winnen. Een beetje als in drie teams tegelijk voetballen zonder contributie te betalen.

Als dat gelukt is, probeer ik deze spellen tot aan het einde van het seizoen bij te houden. Ik heb echter nog nooit iets uitgespeeld. Meestal heb ik tegen oktober meer wachtwoorden kwijt gemaakt dan punten vergaard. De spellen zijn leuk als je veel tijd hebt en nog vol verwachting uitkijkt naar de naderende competitie. Gepromoveerde clubs, getransfereerde of volgens hen zelf onterecht niet getransfereerde spelers, daar zet ik de tv voor aan. Het wordt minder aantrekkelijk als je tussen twee scripties over de deletie van de slot-n door het scoreverloop en opstellingen van de wedstrijd Roda JC-Heracles Almelo moet voorspellen; een wedstrijd tussen teams die al ruim zestien wedstrijden in dezelfde samenstelling spelen en een abonnement hebben op 0-0. Goed voor de winstkansen, slecht voor de motivatie.

Maar, dit jaar wordt alles anders. Ik heb me ingeschreven voor drie online spellen. Het streven was één, maar, net als Foeke Booy, permitteer ik het me deze doelstelling onderweg bij te stellen, naar drie. Op twee ervan ben ik de grip al volkomen kwijt. Dat schiet op. Bij de eerste heb ik direct mijn kansen verspeeld door geen keeper op te stellen. Ik kreeg erg veel goals tegen, zo veel dat ik uitgesloten werd van deelname. De tweede is, zo bleek al gauw, een spel met te veel regels. Ik ben nog in de race, maar dat is puur te danken aan twee keer een middag digitaal beulen. Dat zie ik me geen derde keer, laat staan een vierendertigste keer doen.

Het derde spel kan wel eens het eerste spel worden dat ik tot het einde bijhoud. Het gaat terug naar de basis van voetbal, de uitslag. Deze wordt door ongeveer honderd kenners en een paar duizend kenners met pech voorspeld. Dat is alles. Geen doelpuntenmakers, scoreverloop, aantal ballenjongens boven de 1.50 meter, niks. Alleen de eindstand. Ik sta er goed voor, maak zelfs kans op een prijs. Alleen moet ik me, om hiervoor in aanmerking te komen, wel tegen betaling aanmelden voor BWIN. Vooruit dan maar. Eenmaal aangemeld en beroofd van een dierbaar principe, zie ik op de website staan: ‘De eerste vier speelrondes zijn proefrondes. Vanaf 2 september 2011 speelt u mee voor de prijzen. U start dan weer op 0.’ Ik niet, ik start niet. Ik heb nu al geen zin meer.

maandag 15 augustus 2011

De UIT


De UIT is begonnen. Of de UIT-week, al klinkt dat een beetje als de DSB-bank en elke gelijkenis daarmee is er een te veel. De UIT dus. Vanaf vandaag worden aankomend studenten ingewijd in het studentenleven in Utrecht. Of het leven in Utrecht, want veel meer leven dan studentenleven is er niet. Als ik afstudeer en ik blijf in Utrecht wonen, meld ik me denk ik opnieuw aan als UIT-loper. Om mijn aanstaande toeristenstatus nog even uit te stellen. Misschien ga ik wel bij een vereniging. Iets met alumni, omdat dat best een beetje korporaal klinkt.

In de UIT waar ik aan meedeed was de invloed van studentenverenigingen groot. Dit was de verdienste van alle rondleidingen, praatjes, folders die je opgedrongen werden door hees pratende studenten met ingewikkelde, vergezochte titels. Zij strooiden alle verzamelde aardigheid en overtuigingskracht over de duizenden onwetende studenten uit, in de hoop hen met een vertekend beeld enthousiast te kunnen maken voor het verenigingsleven. Het had resultaat. Je kreeg het idee dat zonder lidmaatschap je studentenleven in een eenzame en kansloze onderneming zou veranderen. Je was nergens welkom, moest aansluiten in een aparte rij in de supermarkt en je fiets werd voorzien van een oranje vlaggetje. Dat iedereen het zag.

Ik moest het allemaal nog zien, al was ik er niet helemaal gerust op; een fiets aanschaffen kon altijd nog. Na de UIT was er van de dominantie van studentenverenigingen echter weinig meer over. Misschien hadden de ontgroeningen bij de nieuwe leden voor enige terughoudendheid gezorgd, was er weinig behoefte om meer mensen daarin mee te sleuren. Of om erover op te scheppen. Hoe het ook zij, ik was er blij mee. Het sociale isolement gold nu eerder voor het verenigingslid en in ieder geval niet langer voor de gewone student. Die was vrij om elke avond te doen wat hij wilde, kon zelf kiezen met wie hij optrok en waarover hij wel en niet sprak. Daar hadden ze in de UIT ook best reclame voor mogen maken.

woensdag 10 augustus 2011

Medewerker van de maand


Het is een van de makkelijkste bestedingen van een (vroege) uitgaansavond: met een paar vrienden een Mac binnenlopen en daar in de rij zuchtend en lachend tegen elkaar zeggen hoe traag en dom het personeel is. Want, het is waar, vaak duurt het lang en nog vaker word je er niet al te doortastend geholpen. Punt is dat dat op tweehonderd andere plekken in de stad ook het geval is. Alleen lopen daar knappe serveersters of tappen er knipogende barmannen. Dat vergoedt een hoop.

Je zal er als gevierde scholier of geslaagde student maar eerlijk voor uitkomen, dat je ver weg wel bewondering hebt voor mensen die dagelijks in de walmen staan van het spul dat bij jou tien seconden na het doorslikken alweer naar boven komt. Dat zou een blunder van jewelste zijn. Je bent een gevierde student of geslaagde scholier en dat houdt in dat je het personeel van de Mac ziet als een verzameling achterlijke niksnutten die het proces vanaf het hamburgers kiezen tot hamburgers eten onnodig en doelbewust vertragen. Pfoeh, daar ging je bijna. Gelukkig is het niemand opgevallen. Toch?

De Mac-jongen die je helpt vraagt je op verdacht vriendelijke toon of de Big Tasty zonder tomaten,  met extra kaas en een apart bakje saus om meteen op te eten is, of dat je het liever meeneemt. Je dreigt even de grip op de situatie te verliezen. Gaat die dwaas je nu ook nog dwingen te kiezen, nadat hij eerst de boel al opzichtig ophield door vier keer je bestelling te herhalen? Gelukkig pak je op tijd de draad weer op. Je moet er toch niet aan denken wat de gevolgen zouden zijn van een dankbaar ‘Een zakje zou wel handig zijn’ of ‘Wat raad je me aan?’ Je recht je rug, schraapt je keel en verkondigt minzaam lachend de gevatte wijsheid waar je de voorbije seconden op hebt zitten broeden: ‘Het is om meteen mee te nemen, ik eet het zo op.’ De jongen draait zich om en haalt zijn schouders op. Hij is deze maand voor de derde keer op rij medewerker van de maand. Dat doet geen enkele klant hem na.

maandag 8 augustus 2011

Sjoelen


Als je er samen met je teamgenoten voor zorgde dat Sauron niet voorbij het eerste vakje kwam waarop een speler stond, had het hele team gewonnen. Het hele team, alle spelers. Van Sauron, een zwarte, vierkante steen met een rode stip in het midden. Sauron kwam dichterbij als het team steken liet vallen, door bijvoorbeeld te weinig ringen, zwaarden of speciale kaarten te verzamelen. Om de vernedering van een dergelijke mislukte missie te vergroten, moest Sauron bij elke gewonnen stap door een van de teamleden naar voren gesleept worden. Hij liet zich naar de overwinning leiden, de kwal.

Avond na avond hoopten onze frustraties zich op. Na elk potje Lord of the Rings was Sauron de mazzelige winnaar, de geslepen valsspeler of de getikte spelmaniak. Bijbehorende verwensingen die, wanneer op een medespeler gericht, voor wat opluchting zouden zorgen, ketsten van zijn stenen lijf af en drongen vervolgens binnen in het rusteloze lichaam van de schelder. Ook wanneer er gewonnen werd, kon de euforie niet op een of meerdere geïrriteerde of verbijsterde medespelers gericht worden. Alle emoties bleven binnenboord. Tot ons groot ongenoegen. We waren er na een aantal keer spelen over uit: een spel waarbij je óf met zijn allen won óf met zijn allen verloor van een stuk steen, daar was geen lol aan.

Net als een heleboel andere spellen trouwens, waar wel medespelers verslagen konden worden. Hoewel onderlinge competitie bij ons thuis een voorwaarde voor een geslaagd spel bleek, was het nog lang geen garantie erop. Een spel dat de ambitie had door ons gespeeld te worden moest tevens eenvoudig zijn, maar ook weer niet zo eenvoudig dat na drie keer spelen alle strategieën op tafel lagen. Het moest daarbij spannend zijn, maar niet zo spannend dat de stand elk moment volledig kon omslaan. Het spel moest een WC-bezoek kunnen verdragen: als de WC-klant bij terugkomst meteen zijn biezen kon pakken, werd het door ons gedecideerd afgeschreven. Tot slot moest er precisie en inzicht bij komen kijken, maar niet zoveel dat toeval helemaal aan de kant geschoven werd. De waan van de dag en de stand van de sterren moesten van enige invloed zijn.

En daarom zijn we gaan sjoelen. Avonden achter elkaar. Indoor en outdoor. Medespelers werden verslagen of hadden achteraf gezien verslagen moeten worden. Sjoelen staat bovenaan de ranglijst der eenvoud, maar laat voldoende ruimte open voor (enigszins) doordachte tactieken en strategisch gegroepeerde stenen. Er kan, wanneer er niet bij anderen afgekeken of met scores gefraudeerd hoeft te worden, vaak en lang naar de WC gegaan worden. Je moet wel in de gaten houden wanneer je weer aan de beurt bent, om te voorkomen dat anderen namens jou gaan gooien en daarmee je winstkansen weg zijn. Wat sjoelen tot het allerleukste spel denkbaar maakt, is de flexibele inzetbaarheid van geluk en kunde. Geluk kan te allen tijde op het bord van de winnaar geschoven worden, terwijl eigen mazzelstenen tot meesterzetten gepromoveerd kunnen worden met een geïmproviseerde redenering vol effectstenen, stootstrategieën en voorbereide treintjes. Elke nederlaag wordt hierdoor verzacht en elke overwinning versterkt. Het enige minpunt van sjoelen: ik verlies. Altijd.

zondag 7 augustus 2011

The Tree of Life


Wij doen niet aan Moederdag. Ook niet aan Vaderdag trouwens, maar op de een of andere manier is dat minder gedurfd. Moederdag niet vieren, daar kies je voor, terwijl Vaderdag vergeten je meer overkomt. Moeders zijn blijkbaar commercieel aantrekkelijker. Of gewoon veeleisender. Mijn moeder is het tegenovergestelde van veeleisend, wat wij thuis graag aangrijpen als excuus om Moederdag te negeren. Bovendien wordt bij ons elke dag als een mogelijke geefdag gezien. Elke dag kan zomaar een Moederdag worden.

Na een incidenteel bosje bloemen en een bescheiden stapel verjaardagcadeaus heb ik mijn moeder vorige week dinsdag voor het eerst meegenomen naar de film. Daarvoor nam ze mij altijd mee. We waren benieuwd geworden naar The Tree of Life. Die zou het worden. En zo zagen die avond een bizarre, pathetische film vol met levensvragen en -wijsheden die door een intens fluisterende stem van veel lading werden voorzien. Beelden van planeten en allerlei natuurverschijnselen overheersten en verwarden. Na twintig minuten keek ik mama hoopvol aan. Ze wilde het nog even aanzien. Anders kwam ik wel erg gemakkelijk van mijn eerste filmtraktatie af.

We hebben uiteindelijk de hele film gezien. Niet omdat het beter werd, maar omdat we daarop bleven hopen. Tegen beter weten in. Om ons heen begonnen mensen zenuwachtig te lachen of geïrriteerd te zuchten op momenten dat Brad Pitts frons zowat onder zijn neus eindigde of de filmmuziek zwaarder dan zwaar nagalmde. We waren kennelijk niet de enigen die de stemming van de film niet (langer) konden verdragen. Wel de enigen die zich daarover niet al tijdens de film opwonden. We hebben het allemaal zwijgend doorstaan, we hebben de film ‘geïncasseerd’. Ook thuis hebben we er niet veel woorden meer aan vuil gemaakt. Voortaan neemt mijn moeder mij weer mee naar de film, klaar.

zaterdag 6 augustus 2011

Plukkers


De steken in mijn buik zakken gelukkig een beetje. Ik vreesde al voor de huisarts. Een bezoek eraan vult in mijn geval vaak een volle dag. Van het reisschema zouden de NS vergelijkbare steken krijgen. De praktijk van de huisarts is gelegen in mijn vroegere woonplaats Hilvarenbeek – de huisarts zelf is vast in de veronderstelling dat ik nog steeds daar woon, om de hoek. Ik ben er al een paar jaar niet meer geweest. In die jaren heb ik een aantal keer overwogen in Utrecht een huisarts te nemen, maar nooit daadwerkelijk de overstap gemaakt.

Net zo eenkennig, of laks, ben ik met kappers en tandartsen. Mijn kapper zit eveneens in Hilvarenbeek en mijn tandarts helemaal in Sint-Michielsgestel, vlakbij Sint-Oedenrode, waar ik tot mijn zevende/achtste jaar woonde. Ik hoereer me lustig door het aanbod supermarkten, kledingwinkels en fietsenmakers, maar deins resoluut terug als er in Utrecht aan me geplukt dreigt te worden. Dan sprint ik naar de eerste de beste snelbus die me naar de vertrouwde plukkers kan brengen.

Dit zijn trouwens niet de minste. Mijn kapster gaat met Nol Havens, de zanger van V.O.F. de Kunst en mijn tandarts heeft in het verleden de gouden tanden van gedetineerden behandeld. Mijn huisarts heeft geen bijzonderheden, volgens mij. De huisarts die in dezelfde praktijk huist wel: ik heb haar zoon nog hockeytraining gegeven. En nu geeft mijn moeder hem Spaanse les. Zo zie je, het is allemaal niet voor niets.

Eigenlijk wel. Ik ben tevreden met mijn tandarts, kapper en huisarts, maar ik zou waarschijnlijk ook tevreden zijn met Utrechtse equivalenten. Keuze zat. Het zou me bovendien minder moeite kosten om erheen te gaan. De zeurende verstandskies zou dan misschien allang verwijderd zijn, net als de zeurende pluk haar in mijn ogen en de zeurende buikkrampen. Voorlopig zeur ik zelf het hardst om drie afspraken op zaterdag te kunnen maken, omdat ik doordeweeks niet eens begin aan een retourtje nostalgie. Volgende week open ik in Utrecht de plukkersjacht.

vrijdag 29 juli 2011

De Parade


Dit jaar stond ik voor het eerst op de Parade. Als toeschouwer. Voorgaande edities was ik de back-up van de doventalk. In de silent disco. Ondankbaar werk.

De parade is een theaterfestival dat ooit in Den Bosch begon en nu vooral de randsteden aandoet. Tot aan dit weekend had ik de kans om in Utrecht mijn Paradevuurdoop te beleven. Met vriendinnen die het liefst niet anoniem willen blijven, Karlijn en Klara, heb ik de afgelopen week een aantal voorstellingen bezocht. Leuke voorstellingen, originele voorstellingen vooral. Toch zijn andere ervaringen dan deze me meer bijgebleven.

Na drie passen op het kermisachtige terrein gezet te hebben zien we Hadewych Minis zitten. Ontspannen, maar wel aanwezig, voor op haar stoel, praat ze wat met toeschouwers en voorbijgangers. Ze lacht en is oprecht dankbaar voor complimenten die haar, naar later blijkt terecht, ten deel vallen. Geen jachtigheid, geen arrogant uitgevoerde handtekeningrituelen, gewoon zitten en maar zien. Als dit een voorteken is …

We zijn te vroeg voor onze eerste voorstelling. Op het terras trekt een meisje opzichtig de aandacht door een aantal keer hard de naam van iemand, waarschijnlijk een vriendin, te roepen. Als ze ziet dat ik geërgerd naar haar kijk, schudt ze meewarig haar hoofd: ziedaar het zoveelste paradegroentje dat niet begrijpt dat serveersters de naam van (voormalig) bestellers roepen, en niet van vriendinnen. De verontwaardigde zucht erna moet met de naam ‘Thea’ te maken hebben gehad.

Twee dagen later ga ik weer. Met Klara, een vriendin van Klara en een vriendin van de vriendin van Klara. Er gaan ook mannen naar de Parade, alleen niet met mij. We zien Case Mayfield, singer songwriter, optreden in een van de cafés. Hij staat op een podium naast de loserbar. Nota bene de barman komt met deze naam aanzetten. Het nodigt niet zo uit, de loserbar. Toch wordt het steeds drukker. Na afloop signeert Case Cd’s met zijn naam en tekeningen van huizen en bomen.

De avond sluiten we af in de silent disco. Nog een vuurdoop. Linda, Roos, Jessica en een overenthousiaste dj vullen de koptelefoons. Fascinerend wordt het als je je koptelefoon afzet en je ziet waar je mee bezig bent. Je waant je in de Tivoli, maar je staat in een kooi, waar het enige geluid afkomstig is van a capella zingende silent-discogangers, jijzelf incluis. De werelden van onder de koptelefoon en zonder de koptelefoon liggen mijlenver uit elkaar. Het is een bijzondere ervaring. Zoals het meeste op de Parade dat was. Volgend jaar weer.

dinsdag 26 juli 2011

Binnen spelen



Het puzzelmuseum was de hele kerstvakantie geopend. Tegen betaling van een gulden konden mijn ouders, mijn broer of vriendjes een dag lang rondlopen in mijn kamer, waar ik (gelegde) puzzels op de vloer voor hen had uitgespreid. Er lagen puzzels bij van vier stukken, maar ook van honderd stukken, die ik extra goed in de gaten hield. Er lagen puzzels van mijn broer en er was een Bert-en-Ernie-hoek. Voor papa en mama waren de puzzels te koop. Voor een gulden mochten ze een puzzel naar keuze, behalve die van honderd stukken, meenemen. Zij kregen dan de stukken mee, deden deze in de doos en gaven die de dag erna weer aan me terug, zodat ik nog een beetje kon doorpuzzelen. De doos nam ik voor slechts een gulden van ze over en zo hield ik het museum draaiende.

In de kerstvakantie speelde ik ook wel eens, alleen of met mijn broer of een vriendje, bij Tante Jeanne. Als papa en mama een middag weg waren, bijvoorbeeld. Tante Jeanne was niet mijn tante, maar woonde op het erf en was de vijftig gepasseerd en verdiende daarom de titel tante. Tante Jeanne was een leuke tante, maar ze had een paar vreemde gewoontes.

Als de zon doorbrak, of het begon licht te sneeuwen, graaide ze altijd alle winterkleren die ze kon vinden bij elkaar en kleedde me aan om buiten een wandeling te maken, een sneeuwpop te maken of sneeuwballen te gooien. Hartstikke leuk natuurlijk, maar ik wilde op die momenten lang niet altijd naar buiten. Soms moest ik een nog niet afgebouwd Lego-kasteel achterlaten en het kwam ook voor dat ik het nooit meer afmaakte. Voor Tante Jeanne mocht dit alles niet baten. De sneeuw bepaalde wanneer we naar buiten gingen en hoe lang we er bleven. ‘Je kunt met dit weer niet binnen blijven’, zei ze dan.

En daar zit natuurlijk ook wel wat in. Als het even kan probeer je van mooi weer te profiteren. Bijvoorbeeld door met je broer op sokken een indoor schaatstoernooi te houden, omdat je ouders buiten op het terras zit. Profijt is profijt. Daar scheidden de wegen van mijn en Tante Jeannes mening. Profiteren kon volgens haar alleen in de buitenlucht.

Toch heb ik wel eens pijn in mijn buik als ik overdag drie afleveringen Friends kijk en ik moet de laptop draaien omdat de zon door het raam heen op het scherm reflecteert. De Tante Jeanne in mij doet uiteindelijk dan toch mijn schoenen aan en loopt naar buiten. Ik sta stil voor de deur en ga op de stoep zitten en klap de laptop open. Als ze het zou zien, zou ze toch een beetje trots op me zijn, denk ik.

Deze zomer hoef ik niet op zoek naar dat soort compromissen. Alle stemmen die ik in mijn hoofd hoor roepen in koor dat het slecht weer is en bevelen me binnen te blijven. Dat doe ik. Tante Jeanne had vast begripvol geknikt, als ze had gezien dat ik gisteren twee keer Zomergasten terugkeek. Zoals ze het ook had begrijpen dat ik erna een Twitteraccount aanmaakte en twee uur lang niets anders deed dan tweets van onbekende mensen lezen. Vandaag ga ik verder met het Lego-kasteel. Als ik hem af heb, bouw ik er nog een.

maandag 25 juli 2011

Gesneden koek


Dit jaar vind ik het voor het eerst jammer dat de Tour de France afgelopen is. Anders zette ik na de laatste etappe gewoon de radio weer aan en merkte geen verschil. Dit jaar doe ik hetzelfde, maar het gewauwel van Koen en Sander kan het gewauwel van Herbert Dijkstra en Maarten Ducrot niet zo gemakkelijk wegspoelen als het dat de vorige jaren kon.

Mogelijk omdat ook Michael Boogerd deze editie van zich liet horen. Je door drie ervaringsdeskundigen laten vertellen dat klim x gelijkstraat aan twee keer opstaan uit de dood – Jezus zou ergens achter in het peloton fietsen – is een ervaring waar geen enkel radioduo tegenop kan. Vooral de ijzige stiltes, nadat Herbert Maarten tegenspreekt, over een onderwerp waar Maarten net tien minuten lang vol zelfingenomenheid over zat te raaskallen, hebben bij mij diepe sporen nagelaten.

De tour is kijken is voor velen een saaie, voorspelbare bezigheid. Corruptie en wantrouwen zijn voor hen aan de ronde gekoppeld zoals schwalbes en ander spelbederf bij voetbal zijn gaan horen. Als Cavendish vijf etappes wint, is dat meer de verdienste van de arts dan van hemzelf. Hetzelfde geldt voor de plotselinge opstanding van Voeckler, die twee weken lang in het geel rijdt. Dat doet hij niet op eigen kracht.

Wat voor mij de tour zo leuk maakt, is de complete blanco toestand waarin ik verkeer als ik ernaar kijk. Al het bovenstaande is mij geheel onbekend. Ik ben een leek, alles is nieuw voor mij; ik weet van niks en kom van nergens. En al zou ik ergens van komen, dan hou ik me van de domme. Het moet wel leuk blijven, dat is het idee. Alle kanttekeningen bewaar ik voor de dagen na de tour, voor nu.

Aldus: als je gedurende alle etappes slechts op je fiets te blijven zitten, ben je op de laatste dag verzekerd van een plek bij de bovenste tien. Gesink kan het weten. Hij koos ervoor om twee keer te vallen, koos voor de eerlijke manier. Het resulteerde in een drieëndertigste plek. Hoogerland koos ook voor de valpartij, maar voor hem pakte die wel goed uit. Waar vanaf het moment dat Gesink zijn fiets opraapte getwijfeld werd aan de ernst van de ernst van zijn blessure, konden van de drieëndertig hechtingen van Johnny slechts de vier ervan in zijn fietsbroek met een korreltje zout genomen worden. Johnny werd een cultheld, bij gebrek aan een echte.

Daarbij: als je je verslaapt en je loopt twee weken te laat de teambus uit, net op tijd voor de start van de eerste bergrit, is er niets aan de hand. Als je de Schlecks in de gaten houdt en je rijdt vervolgens de tijdrit op een fiets met twee wielen en een stuur, lonkt een podiumplaats. Te vroeg naar huis gaan, vraag het Lars Boom, is geen goede tactiek. Je kunt dan zoveel gele en groene truien verzameld hebben, ze ze gaan linea recta de prullenbak in als blijkt dat na de tweede week de koek op is.

Tot slot: als je affiniteiten heb met welke vecht- of verdedigingssport dan ook, heb je een streepje voor op degenen die dat niet hebben. Kijk naar Alberto Contador. Die maaide wild om zich heen toen supporters met bar en al voor hem opdoken. Ten Dam daarentegen liet de beruchte Nederlandse bocht,  bocht zeven, helemaal zijn gang gaan. Het gevolg: Contador streed tot de laatste meters om de etappewinst en Ten Dam kwam, met een zwaar gehavend gezicht, twintig minuten later binnen. Hij zei genoten te hebben van de sfeer in de Nederlandse bocht; dat het voelde alsof hij omhooggetrokken werd. De verwondingen aan zijn gezicht kwamen van een lullige val een paar dagen ervoor. Ja ja. Een val in het gras. Het werd op dat moment allemaal pijnlijk duidelijk: als je je niet verweert, word je van je fiets (omhoog)getrokken, word je gezicht bewerkt en hoor je van alle kanten bedreigingen, waarna je bij de NOS een of ander onzinverhaal denkt te moeten ophangen.

Nu ik dit allemaal weet, denk ik dat ik volgend jaar bij de start van de tour de radio al aanzet. Pas als Gesink, of een andere Nederlander, het goed doet, er een etappe lang geen valpartijen zijn of er dranghekken om de rijendikke mensenmassa staan, zet ik hem iets zachter, in de hoop getuige te zijn van een verrassende tourgebeurtenis. Maar ik denk niet dat zoiets zal gebeuren. Het zal wel weer precies zo gaan als dit jaar.

zondag 24 juli 2011

Kermis



Het is kermis. De hele week, tot maandag. Als ik vroeger op vakantie vertelde waar ik vandaan kwam, zei ik dat ik vlakbij Tilburg woonde, de stad waar elk jaar een week lang de grootste kermis van Europa stond. Ik zei dan dat er wel duizend attracties waren en dat hij minstens tien kilometer lang was. Ik zei er niet bij dat ik als de dood was voor attracties, dat achthonderd van de duizend attracties niet bestonden en dat tien kilometer alleen klopte als je de weg terug ook meerekende. Het enige wat niet verzonnen was werd een paar jaar terug alsnog een verzinsel: de Tilburgse kermis degradeerde tot de grootste kermis van de Benelux.

Ongeveer een maand voordat ik deze stoere praatjes verkocht aan mijn tafeltennisvriendjes op de camping in Bretagne of Normandie, hing ik steevast drie dagen achter elkaar rond op de kermis. Op de kermis waar ik op vakantie wijselijk mijn mond over hield, de kermis van Hilvarenbeek. Deze kermis kon gemakkelijk doorgaan voor de kleinste kermis van Europa, maar ik vond hem leuker (minder stom) dan zijn grote broer in Tilburg. Dat kwam vooral door de gokrij. Op het centrale plein in het dorp werd een aantal jaarlijks terugkerende attracties opgebouwd, aan de rand van dat plein had je een straatje met uitsluitend eet- en gokkramen: de gokrij.

Voor mij was het zaak om de drie dagen dat de kermis er stond, zoveel mogelijk in de gokrij rond te hangen. Ik wilde tegenover mijn vrienden en gedroomde vriendinnetjes geen slecht figuur slaan door mokkend thuis te blijven zitten, maar durfde ook niet in het draaiende en omhoogschietende epicentrum van de kermis te komen. De reden achter dit zelfverkozen gokrij-isolement mocht niemand weten. Niemand mocht weten dat ik niet in attracties durfde die draaiden of omhoog en omloog gingen of… Niemand mocht weten dat ik niet in attracties durfde.

En dus verzon ik smoezen. Bergen. Ik verzon ze soms thuis al. Ik rangschikte ze dan op kwaliteit en hoopte dat ik niet over de helft zou komen. Door mijn ingestudeerde verhalen had ik bij elke gevreesde uitnodiging een paar voorbereide uitwegen voorhanden en liep ik niet het risico me in mijn eigen gehakkel te verslikken en pas weer in de Mission Space uit mijn doodsbange woorden te komen.

Een dag op de Hilvarenbeekse kermis begon vaak rond een uur of drie. We gingen uit school meteen ernaartoe, gooiden onze fietsen tegen de hekken voor de VVV en liepen naar het plein. Het gooien met mijn fiets deed ik altijd met veel overtuiging. In deze fase speelde ik nog een rol van betekenis, kon ik nog volop meedoen met de groep. We waren nog allemaal samen en hadden tot aan dat moment hetzelfde meegemaakt - op school, iets waar gauw verandering in zou komen.

De eerste attractie, The Spider (om er in te komen)  werd door mij overgeslagen. Ik wenste iedereen veel plezier en ging zelf even bij mijn neef kijken. Mijn verzonnen neef was aan het grijpen in de gokrij. Hij had beloofd dat als ik kwam kijken, het eerste door hem gegrepen horloge voor mij zou zijn. Ik kwam de groep weer tegen bij de botsauto’s. De botsauto’s vond ik niet eng, daar durfde ik in. Omdat ze onder de attracties geschaard worden, konden de botsauto’s voor mij niet stuk; ze vormden de ultieme ontkenning van mijn attractieangst. Ik probeerde altijd zo lang mogelijk in de botsauto’s te blijven zitten, stelde aan iedereen minstens een keer voor om samen in een auto te gaan.


Helaas behoorden de botsauto’s slechts tot het voorprogramma van de gemiddelde kermismiddag. Vaak stonden we een kwartier alweer aan de kant. Het echte werk moest nog komen en daar werd de meeste tijd voor uitgetrokken. Na de botsauto's begon de tocht langs alle ‘echte’ attracties. Tussen de grote jongens door werd er zo nu en dan uitgeweken naar de gokrij, of het ‘laffelaantje’, zoals mijn vrienden het misprijzend noemden, om mij op te pikken. Ik was net even in een café naar de WC geweest. Of ik had mijn, vooraf neergelegde, blik tennisballen gevonden. Als ze me niet meteen konden vinden, kwam dat doordat ik vergeten was dat ik helemaal geen schoon shirt bij me had en daadwerkelijk naar huis moest om er een te gaan halen. Thuis aangekomen vroeg mijn moeder dan altijd: ‘En, nog iets gewonnen vandaag?’

vrijdag 22 juli 2011

Alfred en de kauwgomballen


Het is de nacht van woensdag op donderdag en het is een uur of één. Ik loop met twee vrienden in een verlaten stationshal, op weg naar huis, als we iets vreemds zien gebeuren: in de lege stationshal scherut een man van een jaar of 70 scheurt, gezeten in een scootmobiel, met enorme snelheid voorbij.

Voordat we het wisten was de man alweer uit beeld. Voor de zekerheid keek ik of achter de bloemenkiosk een camera tevoorschijn zou komen, met een of andere Verborgen Cameraman ervoor, maar de actie was niet geregisseerd. We hebben het toevallig meegemaakt en ik denk, nu ik er wat langer bij stilsta, dat het volgende aan de hand is geweest.

De man, laten we hem voor het gemak Alfred noemen, was, na hun zoveelste kauwgomballenconflict, op straat gezet door zijn vrouw Klazien. Alfred houdt vreselijk veel van het soort kauwgomballen dat bij de plaatselijke zwemhal in automaten tegen gebruik beschermd worden. Niet tegen Alfred, die kilo’s van het spul naar binnen werkt. Niets mis mee, ware het niet dat Alfred last heeft van zowel gebitsslijtage als Alzheimer. Hierdoor komt elke kauwgombal ongekauwd vast te zitten in zijn keel en vergeet hij bij de volgende megabonk wat voor capriolen er de vorige keer nodig waren om de boosdoener los te krijgen.

Zijn vrouw heeft gedurende enkele maanden zijn bijna-dood-ervaringen op een kladje aan de muur bijgehouden en zichzelf voorgenomen dat na nummer vierhonderdelf de maat vol zou zijn. Ze moest immers ook aan haar eigen gezondheid denken. Aan het op zijn kop tillen van haar echtgenoot en diens scootmobiel om zodoende hem voor de zoveelste dood te behoeden, had zij een permanent ontwrichte ellepijp overgehouden.

Alfred verslikte zich al gauw (een dag of tien na zijn eerste) in zijn vierhonderdelfde kauwgombal. Hij probeerde nog te doen voorkomen dat hij een liedje van Mika zong, maar Klazien, Mikafan in hart en nieren, ontdekte een cruciale tekstfout en wees hem resoluut de deur.

Alfreds wereld stortte in. Door zijn ziekte had hij al geruime tijd geen werk en inkomen meer en nu viel ook de financiële steun van zijn vrouw weg. Een dag lang dwaalde Alfred rond in het centrum van de stad, zonder doel en, erger nog, zonder kauwgomballen. Maar, na deze eerste kauwgomvrije dag in maanden, greep Alfred toch weer terug op zijn verslaving. Hij besloot alle mogelijke plekken in Utrecht af te zoeken naar kleingeld, waarmee hij kauwgombalautomaten weer aan het werk kon zetten.

Zo vult Alfred nu nog altijd zijn dagen. Hij leeft (kauwt) van geld dat mensen per ongeluk laten vallen of giften van goedgelovige toeristen – alle locals zijn door Klazien gewaarschuwd. Nu zat de dag van Alfred er bijna op, toen hij, in de stationshal, ineens een glimmend voorwerp zag. Hij herkende direct de vorm, contouren en kleur van het muntje van 20 cent. Toen hij in zijn ooghoek drie afgeleefde zigeuners in sportbroek naar het muntje zag bewegen, zette hij de turbo aan.

Waterdicht.

donderdag 21 juli 2011

Kookjargon


Het is dinsdagavond en ik kijk uren achter elkaar naar kookprogramma’s. Het is fascinerend om te zien hoe mensen zichzelf en anderen ineens overdreven serieus gaan nemen als er een keuken in het spel is.

Allereerst vallen de overdreven culinaire termen op. Parfait hier, liaison daar, het complete vokeukabulaire wordt ingezet om de gasten ervan te overtuigen dat ze niet zomaar Maggi-soep met plastic ballen voorgeschoteld krijgen. De smaak verraadt blijkbaar niet genoeg. Er kwam een man voorbij die het wel erg bont maakte, door zijn gasten gestoofde stoofperen te beloven. Ik zou meteen geen trek meer hebben.


Naast de drang van amateurkoks om met interessante vaktermen te smijten alsof het plakkerige puree is, gebruiken ze ook om de haverklap verkleiningsvormen die je jeuk bezorgen. Een schep wordt een schepje, een kleine schep een klein schepje. En bij een nog kleinere hoeveelheid schakelt Tipi, Atie of Aaf (amateurkoks hebben meestal een aparte naam) moeiteloos over naar een héél klein beetje, een snufje of – echt gehoord – een klein snufje. Een klein snufje bacteriën.

Naast de onnodige, is ook de niet bestaande verkleining een opvallend verschijnsel in de Robert -‘zesje’-Kranenborgkeuken. Favoriet in de categorie onbestaande verkleiningen zijn de smaaksensaties, en dan vooral de basale. Een beetje citroensap wordt toegevoegd om het geheel het ‘zuurtje’ te geven en een korreltje suiker zorgt voor het ‘zoetje’. Uitzondering is het ‘zoutje’, daar wordt nauwelijks mee gestrooid, of juist zo veel dat men het standaard over ‘zout’ of ‘heel erg zout’ heeft.

De overdreven aard van de kooktaal (op tv) is nog wel enigszins te begrijpen. Als je ergens aan de slag gaat, probeer je een goede (eerste) indruk achter te laten. Je doet wat er van je gevraagd wordt, probeert her en der wat af te kijken en over te nemen van ervaren collega’s en werkt opvallend hard en vol overgave. Op vergelijkbare wijze lijken amateurkoks bezig te zijn met het tonen van hun ijver en vooral van hun kennis; dat ze tot in detail weten waar ze over praten, dat de theorie in de tas zit. Geen gekke gedachte natuurlijk, maar is kennis van zaken werkelijk in het geding wanneer Teun van tweeëntwintig, in het bijzijn van drie andere volwassen mannen, het heeft over een ‘koud frambozensoepje’? Dit heeft dan toch eerder iets schrijnends; een wanhopige poging van een aardige, goedgelovige veehouder uit De Peel om ‘Betuwe frambozensaus’ in een viersterrenjasje te steken.



De gedachte achter de communicatie in restaurantkeukens is mij daarentegen wel een raadsel. De in status en uitbetaling al ruimschoots belichte hiërarchische verhoudingen tussen de koks worden in de communicatie nog eens uitvergroot. Als ware legercommandanten marcheren de chef-koks door hún keukens en geven ze opdracht aan hun angstige onderdanen. Minimale inspanning, maximale verwachting, dat past bij de gemiddelde taaluiting van een chef-kok. Van een duidelijke opdracht is zelden sprake. De ontvangende koks moeten beschikken over een verleden bij de cryptogramclub om een dergelijke boodschap, die vaak nog minimaler is dan het stukje vlees dat even later op de borden ligt, te ontcijferen. Minutenlang zijn ze in de weer met een niet ondubbelzinnig verzoek als: ‘Drie op bord, borden uit, ophalen en innemen’.

Maar de hoge keukenpieten kunnen zich het allemaal permitteren. Veel mensen dromen van een baan als chef-kok. Voor het realiseren van deze droom gooien zij moeiteloos hun lexicon overhoop, ook als het belachelijke en ongeloofwaardige vormen gaat aannemen. Onduidelijke bevelen van kale, autoritaire chef-koks worden opgevolgd alsof het de normaalste zaak van de wereld is. Een en al opoffering en onderwerping dus. Het corps is nooit ver weg.

woensdag 20 juli 2011

De verkeerde voeten



Het is een mooie dag in juli. Dit jaar een haast onmogelijk combinatie, vandaag gelukkig niet. De zon brandt door mijn fietspak. Aan de hemel is geen wolk te bekennen, alleen de witte banen van twee verdwaalde straaljagers.

Het is druk op het station. De positie van de mensen op het perron verraadt de opstelling in de coupés. Ik voeg me bij een ouder echtpaar. Ik heb nog nooit last gehad van een in haar telefoon schreeuwend oud vrouwtje of een opgevoerde IPod van een bejaarde man. Een veilige zet.

In de verte verschijnt de trein. Als uit een coma ontwaakt stuiven alle reizigers op van hun plaats en begeven zich in rap tempo naar een plek waar de treindeuren voor hun neus zullen opengaan. Voor de uitstappers wordt een doolhofachtig paadje geformeerd - succes. Ik ben opa en oma meteen kwijt. Ze zijn vermoedelijk overspoeld door een passerende groep voetbalsupporters, die zich moeiteloos een weg baant door het gedrang.

Ik moet het nu ineens doen met twee mannen, allebei van een jaar of 35 en allebei gehuld in het soort blouse dat het tegenwoordig goed doet: donkerpaars, gladde stof, bloemetjesmotief. In De Plantage gekweekt, waarschijnlijk, want Matthijs van Nieuwkerk, Leo Blokhuis en Jeroen Pauw zijn fervente (uit)dragers van het hippe kledingstuk.

De twee dertigers zijn zelf ook van het soort dat het tegenwoordig goed doet. Ze zijn overduidelijk gezonnebankt, maar nog wel subtiel genoeg dat ze het kunnen ontkennen. De haren dragen ze nonchalant achter de oren. Het gaat de mannen allemaal gemakkelijk af. In de nonchalant gekamde haren dragen zij een ad random gekozen merkbril. Tijd om hun stoppelbaard te scheren was er niet meer. Een strakke spijkerbroek en chique puntschoenen waren op dat moment wel al aan boord. Ze zullen vast Thijs en Simon hebben geheten, namen die net te modern zijn voor hun leeftijd, de leeftijd waar ze, nu al, liever niet voor uit willen komen.

Simon kijkt naar mijn fiets. Mijn fiets is er een van het type dat het tegenwoordig goed doet: dunne bandjes, flitsend, maar elegant framewerk, gekromd stuur en uitgerust met maar liefst twee bidons. Thijs moest eens weten.

Behalve Simon heeft er niemand oog voor mijn fiets. Simons oog is daarbij ook nog eens van korte duur. Thijs leidt hem af, met een verhaal over vastgoed, denk ik zo. Of over Bloemendaal. Dat het daar te gek mooi wonen is.

Ik laat nog een dromerig kijkend meisje, een groep hard lachende jongens en een uitgeput gezin (een lange dag Efteling in de benen) voor, in de hoop van hen hulp te krijgen bij het instappen. IJdele hoop. Geen van hen kijkt naar mij of naar mijn fiets, als ze een voor een om me heen lopen en haastig de trein instappen. 

Als een ware B100 (ze moeten ook altijd mij hebben) klim ik vervolgens klungelig, met een geërgerd gezicht en veel te veel spullen aan boord. Nu heeft ineens de hele tussencoupé belangstelling. De Spits wordt zorgvuldig onder de eigen stoel gelegd en een stuk of tien zombies kijken me met open mond aan. Ik zet het op een hijgen – als ze sensatie willen, zullen ze het krijgen – en met een luide kreet gooi ik mijn tas bewust op de voeten van een van de aangapers. Althans, dat was mijn bedoeling. Als ik opkijk zie ik hoe de oude man van zo-even, geholpen door de oude vrouw, met een verbeten gezicht en onderdrukte woede zijn schoen uittrekt. Voor de zoveelste keer moet hij zijn natuurlijke reactie op een actie als deze, boosheid, onderdrukken. Bang voor types zoals ik, mannetjes die niet voor hem opstaan, die hem niet helpen bij het instappen, hem aanstaren als hij het vervolgens alleen moet doen en vervolgens achteloos maar o zo duidelijk laten merken dat er met hen niet te sollen valt.

dinsdag 19 juli 2011

Ik schoof gezellig aan


Het WK, vorig jaar, kende een paar leuke en een heleboel doodsaaie wedstrijden. Ik hoopte voor aanvang van het evenement, net als mijn collega’s, natuurlijk op uitzending naar de finale, maar moest uiteindelijk genoegen nemen met Nederland-Slowakije. Het was niet anders.

De wedstrijd werd gespeeld op 28 juni, in het Goudsmit Stadion. Vroeg in de morgen, het ontbijt net achter de kiezen, reed ik de parkeerplaats van het bescheiden stadion op. Ik werd naar een van de vele lege vakken geleid door een joekel van een vogel. Met enorme passen ging het pratende gevaarte me voor, met piepende banden kon ik hem volgen.

Terwijl ik, nog enigszins in de war van wat ik zojuist had meegemaakt, in aarzelende tred richting het stadion liep, werd me de pas afgesneden door een andere, wat oudere journalist, in een bordeauxrood pak. De man scheen een begrip te zijn in het organiserende land, mij was hij echter volstrekt onbekend. Hij kwam wat nors op me over, klaagde over slaapproblemen. Een muis zou hem de hele nacht wakker hebben gehouden. Ik dacht er het mijne van.


Binnen stond de koffie klaar. Poeh hee, daar was ik aan toe. Een aardige mevrouw met een lieve voorleesstem schonk waar en wanneer nodig bij en een blauw monster zorgde voor vers gebakken koekjes. Dat noem ik gastvrijheid. Het kan nog. Veel tijd voor ontspanning was er echter niet. Enkele minuten later volgde al de briefing, onder leiding van een druk gebarende man met rastaharen. Hij was wat je noemt een chaoot. Hij was erg druk en maakte een verwarde indruk. Daarbij had hij een handicap: hij kon niet praten. Gelukkig was zijn assistent meegekomen, een klein blauw mannetje met een snor en een cowboyhoed. Hij vertaalde alle gebaren van de druktemaker, als hij nog wist welke het waren; de man had een geheugen als een zeef.

Door niet geheel onverwachte miscommunicatie belandde ik kort na de bespreking in de kleedkamer van de Slowaken. Daar was een klein roodharig beestje bezig de voetbalschoenen een voor een van een poetsbeurt te zien. In dezelfde ruimte werden de shirts tot capes vermaakt door een blauw monster met een nare, harde stem. Hij had iets weg van die van de koekjes. Ik liep snel door, totdat ik in de spelerstunnel terechtkwam. Daar zag ik de spelers van Nederland en Slowakije staan. Tellen jullie mee?

De assistent-coach van het Nederlands elftal, ene Frank, gidste me van de tunnel naar mijn plaats op de tribune. Hij kende het stadion als zijn broekzak, speelde en coachte er al jaren zijn wedstrijden. Ik nam plaats op een stoel hoog in het stadion, in een vak dat bestemd was voor de mensen van de pers. Naast mij zat een collega die ik niet eerder gezien had. Het was een kikker, luisterend naar een bijzondere naam, die me helaas ontschoten is. Wel weet ik nog dat hij van het Sesamstraat Journaal was, een nieuwsprogramma van de regionale televisieomroep. Deze zeer ijverige en innemende kikker wist met er zijn vlotte babbel voor te zorgen dat ik, na de wedstrijd, zonder morren mijn wedstrijdverslag aan hem meegaf; hij zou er iets moois van maken.


Daarom leest u hier over mijn ervaringen voor de wedstrijd, in plaats van tijdens. Voor het wedstrijdverslag verwijs ik u graag naar de eerstvolgende uitzending van Sesamstraat, om half zes, op Nederland 3.