zondag 30 oktober 2011

Klantonvriendelijk


Op het briefje dat ik in mijn handen heb staat: ‘We zetten ons in om u zo goed mogelijk van dienst te zijn’. Daar ben ik blij mee. Een paar dagen eerder keek een man met twee dikke, norse wenkbrauwen me nog weinig hulpvaardig aan. Dan is dit een grote vooruitgang. In zo’n korte tijd. Ik ben benieuwd hoeveel sluitingen ervan afkonden.

Het duurt even voordat ik daarachter kom. Als ik binnenkom staat dezelfde man met zijn rug naar me toe te sleutelen een schoen. Ik schraap voorzichtig mijn keel. Geen reactie. Ik hoest een paar keer. Geen reactie. Pas als ik richting uitgang loop, komt hij, met de schoen in zijn hand, in actie. ‘Ho ho, jongeman, ik kom er heus wel aan hoor.’ Ik twijfel of ik hiermee genoegen neem. ‘Ik moet jou spreken over je tas, jongen.’ Nee.

In allerijl leg ik tien euro neer en graai ik mijn tas van de toonbank. Op weg naar de uitgang mompel ik iets wat het midden houdt tussen ‘dankjewel’ en ‘wenkbrauw’. Misschien dat de eigenaar van de schoen wil praten over de andere schoen, die vast verdwenen is. Maar ik hoef geen tekst en uitleg, zeker niet op zo’n toon. De tas is genoeg. Als deze na twee dagen alweer kapot is, ga ik ermee naar een andere schoenmaker en hoop ik dat die betere sluitingen heeft. En manieren.

Op het briefje dat ik in mijn handen heb staat: ‘Met de service die u van ons gewend bent’. Ik ben niets gewend, maar het klinkt goed. Ik loop naar binnen en leg het ontwerp voor de bedrukking neer op een tafel. Een vrouw met een leesbril op haar lippen en een minzame grijns buigt zich over het A4-tje heen. ‘Meneer, u weet dat u dit niet zo kunt aanleveren. Hier kunnen we niets mee. Gaat u naar huis en komt u terug als u een geschikt ontwerp heeft.’

Ik heb thuis een zeer geschikt ontwerp gemaakt. Omdat de vrouw er een prominente rol in speelt, heb ik besloten hem ergens anders te laten drukken. In een winkel waar mensen werken die je willen helpen, die blij zijn dat je iets bij hen koopt en die niet de behoefte voelen je de les te lezen. Het was een hele zoektocht.

maandag 17 oktober 2011

Jongen in felrode jas


Het is koud in de stad. In de verte zie ik een jongen met een felrode jas. Hij klappertandt. Zijn gezicht is wit. Hij probeert uit alle macht een map te verbergen. In de map staat informatie over S.O.S. Kinderdorpen. De jongen wil naar huis. Ik krijg een idee. Met mijn beste Vifit-glimlach loop ik op hem af. ‘Hoi, mag ik je misschien wat vragen?’ ‘Nou, ik ben aan het wer...’ ‘Weet je hoe ik vanaf hier het snelst bij de kwartelstraat kom?’ ‘Nou, ehh.’ ‘Wacht, ik pak even pen en papier erbij. Ik heet Mike, trouwens, jij?’ ‘Sander.’ ‘Hoi Sander, wat een rotweer hè.’

Sander doet een stap achteruit. Ik doe een stap vooruit. ‘Het hoeft maar heel even te duren hoor. Als je me kunt vertellen in welke richting ik moet lopen ben ik al hartstikke blij.’ ‘Nou, je loopt gewoon die kant op.’ ‘Ja, dat is de voorstraat, toch? Heb je wel eens stilgestaan bij het aantal mensen dat zwerft in de voorstraat? Vreselijk, toch? Ik wil daar héél graag iets aan doen. En ik niet alleen. Mijn stichting zet zich daar enorm voor in. Wacht, dan pak ik even een foldertje.’

Sander is intussen nog een paar tinten witter geworden. Wanhopig kijkt hij achterom, naar zijn collega’s. Zij warmen zich aan grote bekers koffie. ‘Je komt er wel, zo, toch?’ Vraagt hij hoopvol. Maar aan een dergelijke voorzichtigheid heb ik, in deze situatie, totaal geen boodschap. De persiflage moet wel realistisch zijn. ‘Sander, toe, ik heb hem net helemaal voor je uit mijn tas gevist. Neem hem in ieder geval van me aan, dan ben je daarna van me verlost.’ Sanders gezicht klaart op. ‘Oké, dat lukt nog wel.’

‘Oh, als je me even je naam en adres geeft, dan stuur ik je een gratis welkomstworst, die de zwervers helemaal zelf maken, van afvalvlees, als tegenprestatie.’ ‘Nou, dat hoeft niet, dank je.’ ‘Oké. Dus je laat de zwervers voor niks al deze worsten maken? Dan zullen ze hier niet lang meer mee doorgaan. Ze worden al door alle voorbijgangers genegeerd en nu boor jij hen de enige leuke bezigheid die ze nog hebben ook zo even door de neus? Leuk is dat, zullen ze blij mee zijn.’ ‘Oke, oke’, zegt Sander, terwijl zijn ogen beginnen te glimmen en zijn ademhaling stokt, ‘Ik zoek een ander baantje.’ Ik geef hem een hand en loop tevreden naar huis.

zaterdag 8 oktober 2011

Reisbingo



We keken naar foto’s van een huisgenoot, die hij nam tijdens zijn reis naar en door Bali. Een andere huisgenoot was ook wel eens op Bali geweest. Zij herkende een aantal plekken en verhalen. Een vriendin van haar was ook wel eens op Bali geweest. Zij herkende minder. Ik herkende niets. Ik ben wel eens twee weken in Spanje geweest. Op doorreis. Van Barcelona naar een dorpje aan de Costa Brava.

Ik heb ooit een vriend zien vechten tegen een nootje toen hij hoorde dat ik nog nooit buiten Europa ben geweest. Een onschuldig feitje, dacht ik. Meer niet. Voor hetzelfde geldt was ik wel buiten Europa geweest. Het had een kilometer kunnen schelen, zoveel zegt het niet. Vind ik. Maar wie ben ik? Iemand die nog nooit buiten Europa is geweest, iemand die van niets weet.

Dus, als er in een gesprek, vaak plotseling, een populaire bestemming wordt aangesneden, ben ik gezien. Mijn bijdrage stokt. Berustend in mijn zwijgzame lot luister ik vervolgens naar competitieve reizigers die als bezetenen dezelfde verhalen vertellen over hippe continenten en overbekende routes die ze die zomer op hun reislijst hebben afgestreept. “Waar moet jij nog naartoe?” - ik zou willen dat ik het hier ter plekke verzon.

Met geen mogelijkheid lukt het me, tijdens zo’n gesprek, om mijn eigen reiservaringen onder de aandacht brengen. Een week fietsen in de Ardennen; alleen al bij het horen van ‘een week’ gaat bij de helft de haren recht overeind staan. De andere helft slaat spontaan aan de Whats-app of Wordfeut; de bestemming blijft hen dan tenminste nog bespaard. 

Nog nooit ben ik aanbeland bij de omgeving van Durbuy, bij de heg van overhellende bomen waar ik onderdoor fietste, bij de smalle, stille rivier die parallel liep aan het fietspad. De prachtige omgeving, kortom. Ja, in de Ardennen, dus zonder Tuc-Tuc's, reisgidsen, backpacks of waarbenjij.nu. Ik ben bang dat ook nu de eersten een veilig heenkomen aan het zoeken zijn.

zondag 2 oktober 2011

Als docent


Het is mijn eerste week op de school. De omgeving van de school is gevuld met kasten van huizen en huizen van auto’s. Ik kijk mijn ogen uit. De school is leuk. De sectie Nederlands, bestaande uit twaalf vrouwen en, met mij erbij, één man, is leuk. En de leerlingen zijn leuk. En toch moet ik wennen. Want ineens ben ik een docent. 

Ik ga mee op excursie. Als docent. Ik sta in de Albert Heijn achter een man die geen idee heeft wat hij in zijn mandje gelegd heeft. De vrouw achter de kassa weet het ook niet. Ik heb haast. Als leerling had ik me niet druk gemaakt. Te laat komen is, zeker met zo’n verhaal op zak, pure winst op alle brave klasgenoten die de gordel al om hebben. Maar vandaag moet ik op tijd komen. Ik denk aan een docent, die na drie keer tellen nog altijd niet weet welke leerling er nog niet is. Er zal wel weer een of ander slecht excuus op komst zijn.

In de bus wordt er gezongen. Ik houd me in. In de bus worden er grapjes gemaakt over de buschauffeur. Ik weet er ook een, maar ik houd me in. In de bus worden tictacs doorgegeven. Ik weet dat het doosje aan me voorbij zal gaan. Bij aankomst ben ik een minuut of tien in gesprek met de buschauffeur. De dag dat zijn vrouw hem verliet was de mooiste van zijn leven. Toen alle gal op straat lag, ging hij slapen.

We lopen de stad in. Ik krijg heimwee naar mijn eigen schoolreisjes. Een local de opdrachten laten maken, in ruil voor stiekem meegebrachte biertjes. Met vrienden in het park je vergapen aan de rare mensen - want niet 16, uit Tilburg en met de goeie kleren aan - die voorbij lopen. Als na een paar minuten dagdromen een leerling me vraagt wat er eigenlijk leuk is aan een wandeling langs literaire bezienswaardigheden, schraap ik alle beetjes docent bij elkaar en zeg: ‘Dat merk je vanzelf als je onderweg bent.’ En ik weet dat dat onzin is.