zaterdag 28 september 2013

Schoolfeest

Het is schoolfeest. De aula is versierd met lichtsnoeren. Aan de kop van de zaal staat, op een verhoging, een collega. Hij draait de Gangnamstyle. Het merendeel van de leerlingen staat om hem heen, op dezelfde verhoging. Er wordt fanatiek gedanst. Het feest is begonnen om half acht en duurt tot half elf. Leerlingen hebben hun best gedaan zich zo te kleden dat ze bij sommigen net wel en bij anderen net niet opvallen. Glitter and Glamour is wat dat betreft een goed thema. Je kunt het uitdragen door de eerste twee minuten – tot je de eerste zweetdruppels van je voorhoofd naar beneden voelt glijden – een hoedje op te zetten, maar ook door de hele avond te shinen in een driedelig glitterpak, op bijpassende glitterschoenen.

Ik houd me, met mijn hoedje af en toe op en af en toe af, aan de rand van de ruimte op de vlakte. Naast me staan vier andere docenten met zo te zien dezelfde intenties. Als anonieme scouts bekijken en bespreken we de feestende eersteklassers. Wat doen ze? En wat niet? En wie is met wie? En, onvermijdelijk: hoe was dat dertien jaar of langer geleden op ons eerste schoolfeest? Ik kan het me nog herinneren. Ik was met klasgenoten, met jongens, vriendjes van wie ik de meeste al een tijdje kende. We stonden ook in de aula, op ongeveer dezelfde plaats als waar ik nu sta: aan de rand van aula. Ook deden we ongeveer hetzelfde als ik nu: niet veel. We keken en zwegen en we dronken cola, in ongeveer hetzelfde moordende tempo als nu. Het hoedje zou zomaar een laatste overeenkomst kunnen zijn.

Hoe anders gaat het er op dit schoolfeest aan toe. Behalve wij, de mentoren, staat er niemand aan de kant. Alle leerlingen dansen of begeven zich druk pratend in het midden van de zaal. Jongens en meisjes staan bij elkaar en hebben volop (oog)contact met elkaar. Ik sla het vol bewondering gade. Ook van een verdeling gebaseerd op de klas is geen enkele sprake: we moeten stuk voor stuk de hele meute afgaan om al onze leerlingen in beeld te krijgen. Voortdurend worden er nieuwe koppels en groepen gevormd. Er wordt volop gedanst, door de meisjes, maar ook door de jongens. Iedereen lijkt het naar zijn zin te hebben. Mijn ogen worden groter en groter.

Ja, er zijn ook momenten waarop ik iets herken van mijn eigen eerste schoolfeest: de plotselinge kring die gevormd wordt om een handjevol popelende breakdancers – een garantie op populariteit gedurende je gehele schoolcarrière – de ruimte te geven. En het schuifelen, aan het einde van de avond: met de armen gestrekt van het ene been op het andere huppen, doodsbenauwd dat je iets fout doet. Ik spreek overigens niet uit eigen ervaring, maar uit die van vriendjes die dat durfden. Ik dronk zoals gezegd cola. Liters. Na het langzame nummer wordt er vertwijfeld maar ook opgelucht afscheid genomen van elkaar. Het volgende nummer is iets onbekends uit de tijd van hun docenten. De leerlingen kunnen even op adem komen.


Niet iedereen schijnt daar behoefte aan te hebben. Uit mijn ooghoek zie ik zes, zeven meisjes uit mijn mentorklas in sneltreinvaart op me af komen. ‘Meneer, dansen!’ zeggen ze. Ik kijk verschrikt naar mijn besmuikt lachende collega’s. ‘Ah, please, ga mee dansen!’ Oké, oké. Met wiebelende benen ren ik met de leerlingen mee naar het podium. Voor het eerst ga ik dansen op een schoolfeest.

zaterdag 21 september 2013

De Logopedist

Maandag komt de logopedist. Hij (of zij) blijft de hele dag bij ons, op de opleiding. Op de basisschool kwam er ook wel eens een logopedist langs. Iedereen was bang voor hem. Je moest moeilijke woorden uitspreken en je mocht pas gaan als je dat foutloos deed, als je wesp zei in plaats van weps. Als je bij de logopedist zat, had je op bepaalde dagen een twee keer zo korte middagpauze en twee keer zoveel huiswerk. Voor iedereen had het daarom de hoogste proriri … prireiti … pori … prio … nou ja dat het belangrijk was om goed uit je woorden te komen. De verhaspelingen liet je voor de schrijfopdrachten; van dyslexie had nog niemand gehoord.

Door een behoorlijke overbeet sliste ik een beetje. Hierdoor behoorde ik onmiskenbaar tot de risicogroep pauzeverkorting. Toch ben ik altijd uit de greep van de gemene logopedist gebleven. Omdat ik een harde stem had en die naar hartenlust gebruikte voor de andere vijfentwintig letters, viel de behoedzame en moeizame uitspraak van de ‘s’ behalve mij vrijwel niemand op. Misschien zou die overbeet behalve mij ook niemand opvallen, dacht ik vervolgens, het succes van het onopgemerkt slissen nog vers in het geheugen. Dit was een paar jaar voordat de orthodontist hier met drie verschillende beugels drie duidelijke strepen door zette.

Op de middelbare school hebben we de logopedist niet meer teruggezien. Blijkbaar kon daar iedereen zich verstaanbaar maken. Dat gaf vertrouwen, zoveel dat op het schoolkamp onbevreesd de proef op de som werd genomen. In het platste Brabants dat ik ooit had gehoord en gesproken verkenden we de grenzen van de verstaanbaarheid. Ik hoorde mezelf dingen zeggen die op de basisschool een regelrechte gang naar de logopedist hadden betekend. Het voelde bevrijdend om verbaal en vocaal ongegeneerd uit de bocht te kunnen vliegen.

Ook in Utrecht, tijdens mijn studie, ben ik geen enkele keer een logopedist tegengekomen. Het had ook niet gehoeven: de dagelijkse praktijk zat vol logopedische ervaringen. Om me heen hoorde ik letters en woorden, uitgesproken op manieren die ik niet of alleen van de televisie kende. Van de weeromstuit begon ik sommige vormen over te nemen. Mijn accent trok zich onbewust en langzaam terug en maakte plaats voor een mengelmoes van dialecten en interpretaties van het ABN. Ik klonk in geen enkel opzicht meer als iemand uit Brabant. Dacht ik.

Vorige week, de eerste week op school, vroegen leerlingen uit mijn nieuwe klassen hoe oud ik was en waar ik woonde. Ik zei ’25 en in Utrecht’, of iets in die trant. Leerlingen waren verbaasd. ‘Dachten jullie jonger? Of juist ouder?’ vroeg ik. ‘Nee’, antwoordden ze, ‘we dachten België, of Limburg, ofzo.’


Onder maandag staat nu in mijn agenda: ‘korte pauze, veel huiswerk’.

zondag 15 september 2013

Meneer Rie

‘Yes, het volgende uur meneer Rie!’ Niet alleen Freek is er blij mee, ook zijn klasgenoten dansen en springen en gooien hun boeken de lucht in en vangen ze weer op. Uitgelaten rennen ze naar het lokaal op de derde verdieping, waar meneer Rie zoals altijd op de klas staat te wachten. Vlakbij het lokaal manen de leerlingen zichzelf en elkaar tot kalmte. Daarna lopen ze in één voor één de klas in. Meneer Rie begroet alle leerlingen individueel. Bovendien vraagt hij naar het hockeytoernooi van Pleun , de wiskunde-olympiade van Niels, de kappersbeurt van Janna, de door Michiel bezochte film en de door Iris bezochte verjaardag. Als de laatste leerling het lokaal in loopt, liggen er 24 boeken, 24 etuis en 24 schriften op de 24 tafels. De vijfentwintigste leerling voegt daar één set van boek, etui en schrift aan toe.

De les begint. Meneer Rie was ruim op tijd in het lokaal aanwezig en heeft daardoor de planning voor vandaag op het bord kunnen schrijven, alsmede de lesdoelen. De leerlingen nemen deze over en wachten op de lesopener: een filmpje dat direct aansluit op het onderwerp van de les en bovendien van een uitdagend niveau is. De vragen bij het filmpje heeft meneer Rie geprint en worden door twee vrijwilligers in de klas uitgedeeld. Het filmpje wordt twee keer bekeken: één keer zonder instructies, één keer met het uitgedeelde vragenblad als leidraad. De antwoorden op deze vragen worden individueel opgeschreven, vervolgens in tweetallen bediscussieerd en tot slot klassikaal besproken. Dit  verloopt gestroomlijnd; iedereen weet wat de bedoeling is en iedereen doet mee.  De inbreng van de leerlingen weet meneer Rie moeiteloos te relateren aan het verhaal dat hijzelf voorbereid heeft.

De overgang naar het tweede lesonderdeel, de uitleg van de stof, is daarmee een soepele. De uitleg van meneer Rie is helder, in stappen opgebouwd en sluit aan op zowel de voorkennis, de belevingswereld als het niveau van de 25 leerlingen. De vragen die de leerlingen stellen voorziet  meneer Rie direct van een passend, duidelijk en bevredigend antwoord. Na de uitleg wordt er gewerkt aan het huiswerk. Eerst individueel, daarna in tweetallen. Het moment waarop er overgegaan wordt op samenwerken weet meneer Rie helder te markeren en de leerlingen reageren erop door fluisterend het gemaakte en nog te maken werk met elkaar te bespreken. Intussen heeft meneer Rie alle tijd om bij de leerlingen langs te gaan en de vorderingen van hen te bevragen en bekijken.

Aan het einde van de les komt meneer Rie nog even klassikaal terug op de lesdoelen. Jim en Simone vatten namens de klas samen wat er in de les geleerd is en in hoeverre de lesdoelen bereikt zijn. Vervolgens geeft meneer Rie zijn visie hierop. In de minuten die nog over zijn, wordt de klas getrakteerd op het vervolg van het filmpje dat aan het begin van de les werd getoond.

Theo Rie is niet bij iedereen geliefd. Zo heeft hij het regelmatig aan de stok met mevrouw Tijk. Mevrouw Tijk heeft elk uur een klas uit een andere leerlaag, elk uur een ander lokaal, elk uur minstens dertig leerlingen en elk uur problemen met Ab Aratuur. Mevrouw Tijk weet daarom dat ze realistische doelen moet stellen en dat ze met plezier en inzet een heel eind komt. Toch kijkt ze ook wel eens naar de lessen van meneer Rie en heeft ze zich voorgenomen wat vaker iets uit zijn lessen over te nemen.

dinsdag 10 september 2013

Appartement

Op het scherm van de televisie loopt een golf als die van een hartslagmeter. Als ik met mijn vlakke hand een paar keer op de bovenkant sla, kan ik een minuut of tien ongestoord de ondertiteling lezen. Op slechte dagen storen zelfs de dvd’s. Onze internetverbinding is even onvoorspelbaar als het weer (gaat deze uitdrukking nog wel op?) en als ik muziek wil luisteren, maak ik van de kabel naar de boxen een unieke lus die geleiding naar beide uitgangen mogelijk maakt. Douchen doe ik in de keuken en slapen doe ik in een twijfelaar: het is net geen eenpersoonsbed.

Ik zou het niet anders willen.

Alhoewel…

Ik ben op vakantie geweest. Waar normaal gesproken mensen een selectie van hun spullen mee op vakantie nemen, omdat er in het onderkomen op de vakantiebestemming nu eenmaal niet genoeg ruimte is voor alles, daar heb ik spullen bij moeten kopen om het appartement enigszins te kunnen vullen: een bal met Takkie erop, een groot schrift, een knijpkat; alles kreeg een eigen plek in de ruime woon- slaap- en kookkamer. In die kamer, languit op de bank, zette ik voor de allereerste keer, weliswaar nietsvermoedend, de airco aan. Voor het eerst deelde ik een keuken met slechts één persoon. Een keuken met keramische platen. Een koffieautomaat met pads. Een vaatwasmachine.

Wat een luxe, opstaan in een donkere kamer en ontbijten op een kookeiland. Wat een ongekend en onbekend gevoel. We wilden er nooit meer weg. Ook niet als de zon verwoed door de ramen scheen of als er een driedelige wijntour met proeverij op het programma stond. Nog niet voor een gereserveerd retourtje strand met ligbedden en mosselen verlieten wij onze stoffen driezitsbank met voetenbankje en vervormbare kussens. We zaten en lagen overal in de kamer waar dat enigszins kon en zetten alle apparaten waar knoppen op zaten aan en uit. Wat zou er gebeuren? ‘Het geeft licht!’ ‘Wauw!’ ‘Wat zou je eraan hebben?’ ‘Weet ik niet.’ ‘Wauw!’

Het was een heerlijke vakantie. Zelden was ik zo ontspannen als tijdens deze week, in Bordeaux. En het is een geweldige stad, dat moet gezegd. We hebben er goed aan gedaan door het appartement af en toe voor even te verlaten, maar het gevoel na een – toch wel – lange dag in woord en vacht verwelkomd te worden door de deurmat hoorde bij de beste sensaties van de week. Eenmaal verwelkomd deden we steeds iets geroutineerder de airco aan. Af en toe vertrok er een triomfantelijke blik naar het tweepersoonsbed. Een keer dacht ik aan nog meer luxe: aan een verstelbaar waterbed, een bijbehorend bubbelbad, een thuisbioscoop. Er zijn mensen die dat hebben. Wij niet, gelukkig; wat was het dan een rotvakantie geweest.