donderdag 14 juni 2012

Chanda



In de zomer pas ik een paar weken op Chanda. Ik heb met haar een relatie op afstand: ze is mijn hond, maar we wonen gescheiden van elkaar. Ze is nu vijftien jaar, precies zo oud als ze volgens de vrouw van de kennel zou gaan worden. Daar moet ik maar niet te veel aan denken. Chanda is de liefst denkbare hond en verdient het om geëerd te worden. Een requiem over (hopelijk) een paar jaar ligt voor de hand, maar dat zou suggereren dat er op eerdere momenten niet of nauwelijks aan haar gedacht is. Hierbij wil ik Chanda het tegendeel bewijzen.

Chanda spreek je uit als Tjenda. De naam bereikte mij via Chanda Rubin, tennisster uit de jaren ’90. Ik was in die tijd een groot tennisfan, al verried mijn voorkeur voor Michael Chang de willekeur waarmee ik mijn fanschap bedreef. Chang zou het worden, de naam van mijn aanstaande hond. Toen bleek dat het een meisje zou worden zocht ik naarstig naar een tennisster waarvan de naam op Chang leek. Het resultaat was Chanda Rubin. Na een paar keer oefenen met apporteren, iets wat weggegooide tijd zou blijken, vond ik de naam Chanda mooi, mooier zelfs dan Chang.

Chanda was mijn verjaardagscadeau. Ik werd negen. Het werd tijd voor een broertje of zusje, vond ik. Mijn ouders dachten daar anders over; dat zou niet meer gaan gebeuren. Een hond dan maar. Ook dat idee ondervond de nodige weerstand. Wie zou er voor de hond gaan zorgen? Uitlaten, borstelen, naar de dierenarts voor een prik, het hoorde er allemaal bij en het zou hoofdzakelijk mijn verantwoordelijkheid gaan worden. Had ik dat ervoor over? Ik kende het woord verantwoordelijkheid nog niet en besloot het ervoor over te hebben.

En dus kreeg ik een hond. Ik wilde het liefst een kleine hond en werd daarin gesteund door mijn moeder die geen goede ervaringen had met grote honden (eigenlijk één grote hond). Het werd een Boomer, wat ik ook een mooie naam vond. Een Boomer was een kruising tussen een Maltezer en een Tshi-tzu; ook niet verkeerd. Chanda werd ontvangen met kussens, water en kaas. De eerste nacht piepte ze, waarschijnlijk omdat ze haar moeder miste. We hebben haar daarna zelden op een geluid kunnen betrappen. Daarentegen likt ze onophoudelijk en rent ze per dag vijf minuten als een gek in het rond. Ze is bijna altijd vrolijk, ook als daar weinig reden toe is, tijdens bijvoorbeeld een verkleumende sneeuwwandeling of een nijpend gebrek aan kaas.

Chanda stak ooit vol bravoure een drukke straat over, haar baasje desolaat en met een geknapt riempje achterlatend. Chanda kwam ooit op achteloze wijze terug van een onaangekondigd logeerpartijtje bij een vriendje in de tuin. Chanda maakte ooit, na een nieuwsgierige sprint met kwispelende staart kennis met twee paarden. Chanda kon alles aan. Chanda kan alles aan! Nog vele jaren, lieve Chanda.