donderdag 14 februari 2013

Eerste competitiedag

Het is kwart voor zeven. Over anderhalf uur gaat mijn wekker, maar ik ben al een tijdje wakker. Mijn hart bonst in mijn keel. In mijn tennistenue kijk ik naar een aflevering van Alfred Jodokus Kwak die ik al ken. Het is een enge aflevering, met een hoofdrol voor Krabnagel de Kater. In haar mand blaft onze hond Chanda een nare droom weg. Ik zet de tv uit en loop naar de keuken. De boterham met pindakaas die ik smeer gaat in veel etappes en met veel moeite naar binnen. In mijn hoofd speelt de wedstrijd zich af, punt voor punt. Ik win nipt, in drie sets.

Eindelijk is het tien voor negen. Mijn fiets staat al voor de deur. Ik zwiep mijn tennistas over mijn schouder en zeg mijn ouders gedag. Ze komen kijken. Het wordt vast een spannende wedstrijd. Ik rijd zo hard ik kan naar de club. Onderweg kom ik mijn trainer tegen. Misschien komt hij ook wel kijken. Ik rijd het laatste stukje uit het zadel en rem zo hard dat mijn fiets slipt. Niemand ziet het. Binnen wordt mijn naam genoteerd op het wedstrijdformulier. Ik mag zelf mijn handtekening erbij zetten. Onze oudere tegenstanders kijken ons vanachter de aangrenzende tafel neerbuigend aan.
De wedstrijd is helemaal niet spannend. In het eerste deel gaat het gelijk op, in het tweede deel is mijn tegenstander veel beter. Ik verlies, maar mijn ouders en broer zeggen dat ik goed gespeeld heb. Ze moeten wel, denk ik, maar misschien was het ook wel zo. Mijn tegenstander laat de baan vegen door zijn zusje. Dat vind ik maar niks. Ik neem me voor altijd mijn eigen baanhelft te blijven vegen, ook later, als ik een beroemde proftennisser ben. De moeder van mijn tegenstander buigt zich over het hek en spreekt bemoedigende woorden. Ze vraagt wat ik wil drinken. Ik lust wel een ranja.
Vier ranja’s later zijn mijn consumptiebonnen op. Mijn vriendjes hebben hun wedstrijden ook verloren. Eén van hen kan dit moeilijk verkroppen. Met een vuurrood, betraand hoofd stampt hij de kantine binnen. Zijn tegenstander speelde de hele wedstrijd vals! Boos gooit hij zijn consumptiebonnen op de bar; die hoeft hij niet meer, hij gaat naar huis. De barman, zijn vader, probeert hem tegen te houden, maar voordat hij achter de bar vandaan gekomen is, zit zijn zoon al op de fiets. 

Van de bonnen kopen we een Speedy, tien banaantjes in een plastic bekertje, een snoepzak met taaie dropsleutels en een rare ufo met poeder erin, nog een ranja en een zakje chips. Terwijl we ons hieraan tegoed doen kijken we alle drie dromerig en tevreden naar buiten, niet wetende dat twee van ons daar over vijf minuten verwacht worden voor de dubbelwedstrijd. We hebben nog nooit een dubbelwedstrijd gespeeld. Zou dat met twee ballen zijn? De andere dubbel gaat niet door, wegens een boze teamgenoot die naar huis is. Het is onze eerste competitiedag.