zondag 24 juli 2011

Kermis



Het is kermis. De hele week, tot maandag. Als ik vroeger op vakantie vertelde waar ik vandaan kwam, zei ik dat ik vlakbij Tilburg woonde, de stad waar elk jaar een week lang de grootste kermis van Europa stond. Ik zei dan dat er wel duizend attracties waren en dat hij minstens tien kilometer lang was. Ik zei er niet bij dat ik als de dood was voor attracties, dat achthonderd van de duizend attracties niet bestonden en dat tien kilometer alleen klopte als je de weg terug ook meerekende. Het enige wat niet verzonnen was werd een paar jaar terug alsnog een verzinsel: de Tilburgse kermis degradeerde tot de grootste kermis van de Benelux.

Ongeveer een maand voordat ik deze stoere praatjes verkocht aan mijn tafeltennisvriendjes op de camping in Bretagne of Normandie, hing ik steevast drie dagen achter elkaar rond op de kermis. Op de kermis waar ik op vakantie wijselijk mijn mond over hield, de kermis van Hilvarenbeek. Deze kermis kon gemakkelijk doorgaan voor de kleinste kermis van Europa, maar ik vond hem leuker (minder stom) dan zijn grote broer in Tilburg. Dat kwam vooral door de gokrij. Op het centrale plein in het dorp werd een aantal jaarlijks terugkerende attracties opgebouwd, aan de rand van dat plein had je een straatje met uitsluitend eet- en gokkramen: de gokrij.

Voor mij was het zaak om de drie dagen dat de kermis er stond, zoveel mogelijk in de gokrij rond te hangen. Ik wilde tegenover mijn vrienden en gedroomde vriendinnetjes geen slecht figuur slaan door mokkend thuis te blijven zitten, maar durfde ook niet in het draaiende en omhoogschietende epicentrum van de kermis te komen. De reden achter dit zelfverkozen gokrij-isolement mocht niemand weten. Niemand mocht weten dat ik niet in attracties durfde die draaiden of omhoog en omloog gingen of… Niemand mocht weten dat ik niet in attracties durfde.

En dus verzon ik smoezen. Bergen. Ik verzon ze soms thuis al. Ik rangschikte ze dan op kwaliteit en hoopte dat ik niet over de helft zou komen. Door mijn ingestudeerde verhalen had ik bij elke gevreesde uitnodiging een paar voorbereide uitwegen voorhanden en liep ik niet het risico me in mijn eigen gehakkel te verslikken en pas weer in de Mission Space uit mijn doodsbange woorden te komen.

Een dag op de Hilvarenbeekse kermis begon vaak rond een uur of drie. We gingen uit school meteen ernaartoe, gooiden onze fietsen tegen de hekken voor de VVV en liepen naar het plein. Het gooien met mijn fiets deed ik altijd met veel overtuiging. In deze fase speelde ik nog een rol van betekenis, kon ik nog volop meedoen met de groep. We waren nog allemaal samen en hadden tot aan dat moment hetzelfde meegemaakt - op school, iets waar gauw verandering in zou komen.

De eerste attractie, The Spider (om er in te komen)  werd door mij overgeslagen. Ik wenste iedereen veel plezier en ging zelf even bij mijn neef kijken. Mijn verzonnen neef was aan het grijpen in de gokrij. Hij had beloofd dat als ik kwam kijken, het eerste door hem gegrepen horloge voor mij zou zijn. Ik kwam de groep weer tegen bij de botsauto’s. De botsauto’s vond ik niet eng, daar durfde ik in. Omdat ze onder de attracties geschaard worden, konden de botsauto’s voor mij niet stuk; ze vormden de ultieme ontkenning van mijn attractieangst. Ik probeerde altijd zo lang mogelijk in de botsauto’s te blijven zitten, stelde aan iedereen minstens een keer voor om samen in een auto te gaan.


Helaas behoorden de botsauto’s slechts tot het voorprogramma van de gemiddelde kermismiddag. Vaak stonden we een kwartier alweer aan de kant. Het echte werk moest nog komen en daar werd de meeste tijd voor uitgetrokken. Na de botsauto's begon de tocht langs alle ‘echte’ attracties. Tussen de grote jongens door werd er zo nu en dan uitgeweken naar de gokrij, of het ‘laffelaantje’, zoals mijn vrienden het misprijzend noemden, om mij op te pikken. Ik was net even in een café naar de WC geweest. Of ik had mijn, vooraf neergelegde, blik tennisballen gevonden. Als ze me niet meteen konden vinden, kwam dat doordat ik vergeten was dat ik helemaal geen schoon shirt bij me had en daadwerkelijk naar huis moest om er een te gaan halen. Thuis aangekomen vroeg mijn moeder dan altijd: ‘En, nog iets gewonnen vandaag?’