De opstelling waarin we zitten doet me denken aan de
vergaderingen op mijn middelbare school. Als ik corvee had of om andere redenen
na vier uur nog op school was, keek ik wel eens naar binnen. Dan zag ik mijn
docenten. Ze kenden elkaar dus. Ze dronken koffie en zagen er vermoeid uit. Zo
nu en dan steeg er een luid gelach op. Dan keek ik weer even. Zouden ze om mij
lachen? Om mijn mislukte tekening bij meneer Van Beek? Of mijn gênante
vergissing bij biologie (ik antwoordde ‘orgasme’ in plaats van ‘organisme’)? Of
ging het over mijn rare uitspraak van Franse woorden, zoals maison – ‘majzon’
en ‘monsieur’ – ‘mesjeu’? Ik wilde het graag weten, maar de afstand tussen mij
en het lokaal was hemelsbreed zo klein als hij in werkelijkheid groot was. Het
was uitgesloten dat ik ooit iets van leerlingvergaderingen mee zou krijgen.
En nu zit ik aan een tafel die met een stuk of acht andere
tafels een ‘u’ vormt. Er hangt een wasem van koffie boven de opstelling en aan
het hoofd zit een docent met stapels papieren en een zorgelijk gezicht. De tijd
heeft mijn voorspellingen ingehaald: ik ben één van de vermoeide docenten
geworden. Om me heen zitten collega’s en, verdomd, de meeste van hen ken ik. Er
wordt gezucht en af en toe hard gelachen. Het is een fijn gevoel om eindelijk
deel uit te maken van iets wat zo lang buiten mijn bereik lag, maar ten
opzichte van mijn klasgenoten voel ik me schuldig. Ik doe waar we tijdens het corveeën
onze docenten van betichtten: ik praat in het geheim over leerlingen. En ik
drink koffie.