donderdag 10 oktober 2013

Interview

Mentorleerlingen in zicht! Gezellig, ze hebben zeker tussenuur. Ze lopen naar me toe. Gezellig! Ik heb ook tussenuur. Misschien willen ze iets vragen over de toets, of vertellen over de vorige les(sen). Ik ben één en al oor. ‘Meneer, mogen we u wat vragen?’ Meneer? U? Mijn mentorleerlingen noemen me nooit meneer, of u. Is er iets aan de hand, misschien? ‘Is er aan de hand, misschien?’ Vraag ik. ‘Nee hoor, we willen u alleen iets vragen.’ ‘Vraag maar, hoor’, zeg ik. Daar komt de vraag. ‘Mogen we u een paar vragen stellen over alcohol?’ Terwijl ze deze vraag stellen zetten ze mij en zichzelf op stoelen en graaien ze een lijst met  andere vragen tevoorschijn.

Vraag 1. ‘Drinkt u alcohol?’ Ja, ik drink alcohol. ‘Ja, ik drink alcohol.’ Dat ging goed.

Vraag 2: ‘Waarom drinkt u alcohol?’ Tientallen redenen duikelen over elkaar; sommige zijn leerlingproof, de meeste niet. ‘Omdat ik het lekker vind’ wint. ‘Omdat ik het lekker vind’, antwoord ik. Nog steeds geen problemen.

Vraag 3: ‘Hoeveel alcohol drinkt u?’ ‘Per dag?’ vraag ik. De leerlingen lachen. ‘Eigenlijk per week, maar per dag mag ook.’ Oei, dat was een misser. ‘Ik doe wel per week’, probeer ik, maar de leerlingen tuinen er niet in. ‘U drinkt dus elke dag?’ ‘Ik kom er vanaf met elke dag één wijntje bij het eten en op maandag niets.

Vraag 4: ‘Hoe oud was u toen u uw eerste alcoholische drankje dronk?’ Ik denk aan hoe oud ik toen was en ik denk aan hoe oud de vragenstellers zijn. Ik besluit geen risico te nemen. ‘Zestien’, zeg ik. ‘Zo jong!?’ vragen ze. Hun verbazing is zichtbaar. Jong? Oké, jong. ‘Eh, nou, wel sporadisch hoor.’ ‘Wat is sporadisch?’ Mijn redding. Op deze vraag ga ik heel diep in.


Vraag 5: ‘Bent u wel eens dronken geweest?’ Ik kijk wanhopig naar de klok. ‘Gaat de bel niet bijna?’ smeek ik. ‘Nee hoor, pas over tien minuten.’ ‘Wat verstaan jullie onder dronken zijn?’ vraag ik. ‘Wat verstaat u eronder? U heeft vast meer ervaring.’ De pen van de vragensteller tikt uitdagend op de tafel.  Ik bezwijk. ‘Ja, wel eens. Maar niet vaak hoor!’ ‘We hadden het nog helemaal niet over hoe vaak’, merkt een andere leerling op. Ik krijg even geen lucht meer.

Vraag 6: ‘Hoe vaak bent u dronken geweest?’

zaterdag 5 oktober 2013

Kipling

Het regent. In de klas verspreiden aan benen plakkende spijkerbroeken en van wax en gel beroofde kapsels een damp die mijn brillenglazen in nevelen hult. Er stond een rij voor de fietsenstalling; volgens de leerlingen is dat logisch, met zulk weer. Iedereen is op tijd. Een jongen vraagt of hij zijn schoenen uit mag doen. Ze zijn niet waterdicht, zegt hij en dat zie ik. Het tijdens de fietstocht verzamelde water gutst eruit. Het mag. Anderen volgen zijn voorbeeld. De rij schoenen onder de vensterbank wekt de indruk dat het twee maanden later is. Er zullen in de tussentijd nog veel regenbuien volgen.

In de eerste deed ik, als het regende, trouw mijn winterschoenen aan. Ook in de (na)zomer. Als ik op mijn gympen ging, werden mijn daarin huizende sportsokken nat. Dat was een doembeeld waar geen vensterbank tegenop kon. Bovendien deed ik niet zo gemakkelijk mijn schoenen uit in de klas. Mijn jas was wat dat betreft het maximum. Ik had altijd droge voeten, maar droge benen was een ander verhaal. Daar kon nu eenmaal niet altijd voor gezorgd worden. De logica achter deze vaststelling: regenpakken of -broeken dragen deed je in de winter ook niet en was om die reden nooit een optie, in tegenstelling tot de schoenen. En als je je knieën niet te veel boog, ging het best.

Als mijn glazen weer aan helderheid winnen, zie ik een leerling naar me toe lopen. Ze is zichtbaar en hoorbaar aangedaan. ‘Mijn boeken! Kijk nou!’ stamelt ze, twee resten van schoolboeken onder haar droge arm gehouden. ‘Hoe kan dat nou? Ik heb ze de hele tijd in mijn tas gehad. Echt hoor.’ Ik kijk naar haar tafel en naar haar doorweekte tas die er futloos tegenaan leunt. Het is een niet al te opvallende, smaakvolle, stoffen tas met hengels die je over één schouder hangt in plaats van over twee. Ik kijk van de tas naar het meisje en weer naar de tas. Uit de stoffen hengsels verschijnen in hoog tempo regendruppels, die op de andere, nog niet geredde boeken belanden.

In de eerste klas had ik een tas van Kipling. Kipling maakte tassen die de goedkeuring van ouders en hun kinderen om tegengestelde redenen net konden wegdragen. Ouders vonden ze aan de modieuze kant, wij vonden ze eigenlijk net iets te praktisch. Mijn Kipling kocht ik op vakantie, in Spanje. Hij was blauw, vierkant en van massief staal, vergeleken met mij. Het Aapje dat eraan bungelde heette Matt, een naam waar ik nog nooit van gehoord had. Als het regende verscheen er een grijns op het gezicht van Matt: niets of niemand kon mijn zwaar bewaakte, consciëntieus gekafte boeken iets maken.

De Kipling hield het niet lang vol. Na een paar overgangsmodellen kocht ik een paar jaar later ook een stoffen (één)schoudertas. Ik gruwelde inmiddels van alleen al de gedachte aan winterschoenen en kaftte mijn boeken niet meer, in de wetenschap dat ze sowieso niet heelhuids teruggestuurd zouden worden. Mijn regenpak had ik zorgvuldig verstopt. Ik nam natte boeken en natte sokken voor lief, zoals ik al jaren natte broeken voor lief nam.

Op de vraag of ze niet een klein beetje eigenwijs was om zo’n dag zo’n tas mee te nemen, antwoordde de leerling dan ook wijselijk: ‘Eerder vroeg wijs, meneer.’

zaterdag 28 september 2013

Schoolfeest

Het is schoolfeest. De aula is versierd met lichtsnoeren. Aan de kop van de zaal staat, op een verhoging, een collega. Hij draait de Gangnamstyle. Het merendeel van de leerlingen staat om hem heen, op dezelfde verhoging. Er wordt fanatiek gedanst. Het feest is begonnen om half acht en duurt tot half elf. Leerlingen hebben hun best gedaan zich zo te kleden dat ze bij sommigen net wel en bij anderen net niet opvallen. Glitter and Glamour is wat dat betreft een goed thema. Je kunt het uitdragen door de eerste twee minuten – tot je de eerste zweetdruppels van je voorhoofd naar beneden voelt glijden – een hoedje op te zetten, maar ook door de hele avond te shinen in een driedelig glitterpak, op bijpassende glitterschoenen.

Ik houd me, met mijn hoedje af en toe op en af en toe af, aan de rand van de ruimte op de vlakte. Naast me staan vier andere docenten met zo te zien dezelfde intenties. Als anonieme scouts bekijken en bespreken we de feestende eersteklassers. Wat doen ze? En wat niet? En wie is met wie? En, onvermijdelijk: hoe was dat dertien jaar of langer geleden op ons eerste schoolfeest? Ik kan het me nog herinneren. Ik was met klasgenoten, met jongens, vriendjes van wie ik de meeste al een tijdje kende. We stonden ook in de aula, op ongeveer dezelfde plaats als waar ik nu sta: aan de rand van aula. Ook deden we ongeveer hetzelfde als ik nu: niet veel. We keken en zwegen en we dronken cola, in ongeveer hetzelfde moordende tempo als nu. Het hoedje zou zomaar een laatste overeenkomst kunnen zijn.

Hoe anders gaat het er op dit schoolfeest aan toe. Behalve wij, de mentoren, staat er niemand aan de kant. Alle leerlingen dansen of begeven zich druk pratend in het midden van de zaal. Jongens en meisjes staan bij elkaar en hebben volop (oog)contact met elkaar. Ik sla het vol bewondering gade. Ook van een verdeling gebaseerd op de klas is geen enkele sprake: we moeten stuk voor stuk de hele meute afgaan om al onze leerlingen in beeld te krijgen. Voortdurend worden er nieuwe koppels en groepen gevormd. Er wordt volop gedanst, door de meisjes, maar ook door de jongens. Iedereen lijkt het naar zijn zin te hebben. Mijn ogen worden groter en groter.

Ja, er zijn ook momenten waarop ik iets herken van mijn eigen eerste schoolfeest: de plotselinge kring die gevormd wordt om een handjevol popelende breakdancers – een garantie op populariteit gedurende je gehele schoolcarrière – de ruimte te geven. En het schuifelen, aan het einde van de avond: met de armen gestrekt van het ene been op het andere huppen, doodsbenauwd dat je iets fout doet. Ik spreek overigens niet uit eigen ervaring, maar uit die van vriendjes die dat durfden. Ik dronk zoals gezegd cola. Liters. Na het langzame nummer wordt er vertwijfeld maar ook opgelucht afscheid genomen van elkaar. Het volgende nummer is iets onbekends uit de tijd van hun docenten. De leerlingen kunnen even op adem komen.


Niet iedereen schijnt daar behoefte aan te hebben. Uit mijn ooghoek zie ik zes, zeven meisjes uit mijn mentorklas in sneltreinvaart op me af komen. ‘Meneer, dansen!’ zeggen ze. Ik kijk verschrikt naar mijn besmuikt lachende collega’s. ‘Ah, please, ga mee dansen!’ Oké, oké. Met wiebelende benen ren ik met de leerlingen mee naar het podium. Voor het eerst ga ik dansen op een schoolfeest.

zaterdag 21 september 2013

De Logopedist

Maandag komt de logopedist. Hij (of zij) blijft de hele dag bij ons, op de opleiding. Op de basisschool kwam er ook wel eens een logopedist langs. Iedereen was bang voor hem. Je moest moeilijke woorden uitspreken en je mocht pas gaan als je dat foutloos deed, als je wesp zei in plaats van weps. Als je bij de logopedist zat, had je op bepaalde dagen een twee keer zo korte middagpauze en twee keer zoveel huiswerk. Voor iedereen had het daarom de hoogste proriri … prireiti … pori … prio … nou ja dat het belangrijk was om goed uit je woorden te komen. De verhaspelingen liet je voor de schrijfopdrachten; van dyslexie had nog niemand gehoord.

Door een behoorlijke overbeet sliste ik een beetje. Hierdoor behoorde ik onmiskenbaar tot de risicogroep pauzeverkorting. Toch ben ik altijd uit de greep van de gemene logopedist gebleven. Omdat ik een harde stem had en die naar hartenlust gebruikte voor de andere vijfentwintig letters, viel de behoedzame en moeizame uitspraak van de ‘s’ behalve mij vrijwel niemand op. Misschien zou die overbeet behalve mij ook niemand opvallen, dacht ik vervolgens, het succes van het onopgemerkt slissen nog vers in het geheugen. Dit was een paar jaar voordat de orthodontist hier met drie verschillende beugels drie duidelijke strepen door zette.

Op de middelbare school hebben we de logopedist niet meer teruggezien. Blijkbaar kon daar iedereen zich verstaanbaar maken. Dat gaf vertrouwen, zoveel dat op het schoolkamp onbevreesd de proef op de som werd genomen. In het platste Brabants dat ik ooit had gehoord en gesproken verkenden we de grenzen van de verstaanbaarheid. Ik hoorde mezelf dingen zeggen die op de basisschool een regelrechte gang naar de logopedist hadden betekend. Het voelde bevrijdend om verbaal en vocaal ongegeneerd uit de bocht te kunnen vliegen.

Ook in Utrecht, tijdens mijn studie, ben ik geen enkele keer een logopedist tegengekomen. Het had ook niet gehoeven: de dagelijkse praktijk zat vol logopedische ervaringen. Om me heen hoorde ik letters en woorden, uitgesproken op manieren die ik niet of alleen van de televisie kende. Van de weeromstuit begon ik sommige vormen over te nemen. Mijn accent trok zich onbewust en langzaam terug en maakte plaats voor een mengelmoes van dialecten en interpretaties van het ABN. Ik klonk in geen enkel opzicht meer als iemand uit Brabant. Dacht ik.

Vorige week, de eerste week op school, vroegen leerlingen uit mijn nieuwe klassen hoe oud ik was en waar ik woonde. Ik zei ’25 en in Utrecht’, of iets in die trant. Leerlingen waren verbaasd. ‘Dachten jullie jonger? Of juist ouder?’ vroeg ik. ‘Nee’, antwoordden ze, ‘we dachten België, of Limburg, ofzo.’


Onder maandag staat nu in mijn agenda: ‘korte pauze, veel huiswerk’.

zondag 15 september 2013

Meneer Rie

‘Yes, het volgende uur meneer Rie!’ Niet alleen Freek is er blij mee, ook zijn klasgenoten dansen en springen en gooien hun boeken de lucht in en vangen ze weer op. Uitgelaten rennen ze naar het lokaal op de derde verdieping, waar meneer Rie zoals altijd op de klas staat te wachten. Vlakbij het lokaal manen de leerlingen zichzelf en elkaar tot kalmte. Daarna lopen ze in één voor één de klas in. Meneer Rie begroet alle leerlingen individueel. Bovendien vraagt hij naar het hockeytoernooi van Pleun , de wiskunde-olympiade van Niels, de kappersbeurt van Janna, de door Michiel bezochte film en de door Iris bezochte verjaardag. Als de laatste leerling het lokaal in loopt, liggen er 24 boeken, 24 etuis en 24 schriften op de 24 tafels. De vijfentwintigste leerling voegt daar één set van boek, etui en schrift aan toe.

De les begint. Meneer Rie was ruim op tijd in het lokaal aanwezig en heeft daardoor de planning voor vandaag op het bord kunnen schrijven, alsmede de lesdoelen. De leerlingen nemen deze over en wachten op de lesopener: een filmpje dat direct aansluit op het onderwerp van de les en bovendien van een uitdagend niveau is. De vragen bij het filmpje heeft meneer Rie geprint en worden door twee vrijwilligers in de klas uitgedeeld. Het filmpje wordt twee keer bekeken: één keer zonder instructies, één keer met het uitgedeelde vragenblad als leidraad. De antwoorden op deze vragen worden individueel opgeschreven, vervolgens in tweetallen bediscussieerd en tot slot klassikaal besproken. Dit  verloopt gestroomlijnd; iedereen weet wat de bedoeling is en iedereen doet mee.  De inbreng van de leerlingen weet meneer Rie moeiteloos te relateren aan het verhaal dat hijzelf voorbereid heeft.

De overgang naar het tweede lesonderdeel, de uitleg van de stof, is daarmee een soepele. De uitleg van meneer Rie is helder, in stappen opgebouwd en sluit aan op zowel de voorkennis, de belevingswereld als het niveau van de 25 leerlingen. De vragen die de leerlingen stellen voorziet  meneer Rie direct van een passend, duidelijk en bevredigend antwoord. Na de uitleg wordt er gewerkt aan het huiswerk. Eerst individueel, daarna in tweetallen. Het moment waarop er overgegaan wordt op samenwerken weet meneer Rie helder te markeren en de leerlingen reageren erop door fluisterend het gemaakte en nog te maken werk met elkaar te bespreken. Intussen heeft meneer Rie alle tijd om bij de leerlingen langs te gaan en de vorderingen van hen te bevragen en bekijken.

Aan het einde van de les komt meneer Rie nog even klassikaal terug op de lesdoelen. Jim en Simone vatten namens de klas samen wat er in de les geleerd is en in hoeverre de lesdoelen bereikt zijn. Vervolgens geeft meneer Rie zijn visie hierop. In de minuten die nog over zijn, wordt de klas getrakteerd op het vervolg van het filmpje dat aan het begin van de les werd getoond.

Theo Rie is niet bij iedereen geliefd. Zo heeft hij het regelmatig aan de stok met mevrouw Tijk. Mevrouw Tijk heeft elk uur een klas uit een andere leerlaag, elk uur een ander lokaal, elk uur minstens dertig leerlingen en elk uur problemen met Ab Aratuur. Mevrouw Tijk weet daarom dat ze realistische doelen moet stellen en dat ze met plezier en inzet een heel eind komt. Toch kijkt ze ook wel eens naar de lessen van meneer Rie en heeft ze zich voorgenomen wat vaker iets uit zijn lessen over te nemen.

dinsdag 10 september 2013

Appartement

Op het scherm van de televisie loopt een golf als die van een hartslagmeter. Als ik met mijn vlakke hand een paar keer op de bovenkant sla, kan ik een minuut of tien ongestoord de ondertiteling lezen. Op slechte dagen storen zelfs de dvd’s. Onze internetverbinding is even onvoorspelbaar als het weer (gaat deze uitdrukking nog wel op?) en als ik muziek wil luisteren, maak ik van de kabel naar de boxen een unieke lus die geleiding naar beide uitgangen mogelijk maakt. Douchen doe ik in de keuken en slapen doe ik in een twijfelaar: het is net geen eenpersoonsbed.

Ik zou het niet anders willen.

Alhoewel…

Ik ben op vakantie geweest. Waar normaal gesproken mensen een selectie van hun spullen mee op vakantie nemen, omdat er in het onderkomen op de vakantiebestemming nu eenmaal niet genoeg ruimte is voor alles, daar heb ik spullen bij moeten kopen om het appartement enigszins te kunnen vullen: een bal met Takkie erop, een groot schrift, een knijpkat; alles kreeg een eigen plek in de ruime woon- slaap- en kookkamer. In die kamer, languit op de bank, zette ik voor de allereerste keer, weliswaar nietsvermoedend, de airco aan. Voor het eerst deelde ik een keuken met slechts één persoon. Een keuken met keramische platen. Een koffieautomaat met pads. Een vaatwasmachine.

Wat een luxe, opstaan in een donkere kamer en ontbijten op een kookeiland. Wat een ongekend en onbekend gevoel. We wilden er nooit meer weg. Ook niet als de zon verwoed door de ramen scheen of als er een driedelige wijntour met proeverij op het programma stond. Nog niet voor een gereserveerd retourtje strand met ligbedden en mosselen verlieten wij onze stoffen driezitsbank met voetenbankje en vervormbare kussens. We zaten en lagen overal in de kamer waar dat enigszins kon en zetten alle apparaten waar knoppen op zaten aan en uit. Wat zou er gebeuren? ‘Het geeft licht!’ ‘Wauw!’ ‘Wat zou je eraan hebben?’ ‘Weet ik niet.’ ‘Wauw!’

Het was een heerlijke vakantie. Zelden was ik zo ontspannen als tijdens deze week, in Bordeaux. En het is een geweldige stad, dat moet gezegd. We hebben er goed aan gedaan door het appartement af en toe voor even te verlaten, maar het gevoel na een – toch wel – lange dag in woord en vacht verwelkomd te worden door de deurmat hoorde bij de beste sensaties van de week. Eenmaal verwelkomd deden we steeds iets geroutineerder de airco aan. Af en toe vertrok er een triomfantelijke blik naar het tweepersoonsbed. Een keer dacht ik aan nog meer luxe: aan een verstelbaar waterbed, een bijbehorend bubbelbad, een thuisbioscoop. Er zijn mensen die dat hebben. Wij niet, gelukkig; wat was het dan een rotvakantie geweest.

dinsdag 13 augustus 2013

Theater Aan Zee

Josse de Pauw. Kent u hem? Nee? Oef, da’s ginne chance hebben, hè. Ik ook niet echt, trouwens. Ik zag een voorstelling van hem, ce’st tout. De voorstelling maakte deel uit van het Theater Aan Zee Festival in Oostende, waar mijn vader en ik de niet-Vlaamse bezoekersgroep vertegenwoordigden. De andere aanwezigen waren zogezegd Vlaams en zo nog niet gezegd wild van Josse. Al jaren. Al jaaaren. Want pas op, Josse de Pauw kan als geen ander teksten van beroemde en minder beroemde jazznummers opdreunen. Uit zijn hoofd, hè? Amai! En dan de naaktfoto’s die op de achtergrond geprojecteerd werden. Dat was zó Josse.

De avond na Josse gingen we naar een voorstelling van een post-rockband. Post-rock; mijn papá was verleid door de stomme film die bij de voorstelling inbegrepen zat en ik wist hem niet op tijd te waarschuwen. Ik had er weinig goesting in. Gelukkig bleek het café waar de voorstelling plaatsvond te klein om onze gereserveerde plaatsen te waarborgen, waardoor wij ons gewillig lieten terugzakken naar het terras. Er werd naar ons gestaard. Wie waren die’n rare gasten? En wat waren ze van elkaar? Geliefden toch zeker? Ja, vader en zoon, dat zeggen er meer. Ze waren zeker en vast niet van hier. Een vijandige eenkennigheid verspreidde zich over het café. Er werd fluisterend geklapt, op ambetante wijze met keycords gezwaaid en uitbundig gelachen. De volgende keer dat er naar ons gekeken werd, waren we weg.

De Afrikaanse afvaardiging van de tienkoppige band kwam er niet aan te pas. Het was de volgende dag en mijn vader en ik stonden aan de rand van de zaal. De vijf Vlaamse bandleden hadden het zware geschut in handen: alle instrumenten die konden versterkt worden. Ze waren er zeer fier op. De andere vijf moesten het doen met hun zelfgemaakte fluiten, trommels en gitaren. Het resultaat was een niet om aan te horen strijd tussen geluiden met de Vlamingen als potsierlijke winnaars. De onmacht van de Afrikanen – ik gokte Congo, maar de mannen bleken uit Zambia te komen – werd het best tot uiting gebracht door de fluitist, die, na enkele verwoede pogingen, gelaten zijn instrument wegstak. Desolaat keek ‘m de zaal in. Zijn instrument zou een half uur later geveild worden. Hij had het griezelige voorgevoel dat het daar niet bij zou blijven.

Na deze nieuwe teleurstelling kon zeker en vastgesteld worden dat het Theater Aan Zee Festival niet aan ons besteed was. We staken zodus onze ticketjes weg en stortten ons vol opgekropte overgave op het strand. We blikten vooruit op Zulte Waregem-PSV, de wedstrijd die later op de dag gespeeld zou gaan worden. 0-7 zou het moeten worden, vond ik. Ik vond dat het festival en daarmee Oostende en daarmee heel België dat verdiend had. Ik opende een blikje Heineken en dacht aan het Belgische voetbal, het Belgische theater, de infrastructuur, de taal. Vervolgens sprong ik vol overtuiging, met de VOC-mentaliteit, de zee in.

Die avond trachtte ik mijn beste theaterbeentje toch nog één keer voor te zetten. Veel erger kon het immers niet worden. En in de 0-7 van PSV was ik zozeer gaan geloven, dat daarvoor in het hotel blijven mij ineens ernstig overdreven leek.

En voilà…

In de openlucht werd op zeer overtuigende wijze een aangrijpend verhaal over de liefde tussen een meisje en een illegale immigrant uitgebeeld. Het stuk ging onder meer over vooroordelen, over buitensluiten, vertrouwen en wantrouwen. Er zaten een paar honderd mensen op de tribune; ineens droeg niemand meer een keycord. Het was de mooiste voorstelling die ik in tijden had gezien. Zo goed gespeeld, zo realistisch, zo spannend. De tijd was omgevlogen. Mijn vader en ik applaudisseerden onze handen rood, waarop we nagenietend terug naar het hotel liepen. Bezwaard dacht ik terug aan de middag op het strand. Zo erg was een kuiltje in de weg nu ook weer niet. En er gaat niets boven een Jupiler-pintje, dat weet iedereen. En over de VOC… Allee, ge verstaat ‘t. 

zondag 4 augustus 2013

Buurman

Wij hebben een nieuwe buurman. Hij woont op de benedenverdieping links naast ons. Wie hij opvolgt is mij niet bekend – buurman is een bonus. Wat ik van buurman weet, is dat hij vrachtwagenchauffeur is. Dat was het. Ik weet niet hoe hij heet. Het stadium van het naar elkaars namen vragen hebben buurman en ik overgeslagen. Uit onze eerste, vluchtige ontmoetingen konden we nog niet afleiden dat er een buurman in ons beiden schuilging. De vele ontmoetingen daarna, op de stoep voor onze huizen, waren daarentegen direct zo vertrouwd dat een voorstelronde ons toen niet meer gepast leek. Buurman, dus.

Buurman is een liefhebber van buiten zitten. Zijn plastieken tuinmeubels heeft hij onder de grote boom op de stoep voor zijn huis gezet. Buurman zit hele dagen in de schaduw. Op de niet gestelde vraag waarom hij niet in zijn ruimere, meer afgezonderde tuin zat, antwoordde hij eens: ‘Ik wil wel een beetje weten wat er in mijn straat gebeurt.’ Buurman was al ingeburgerd voordat hij de verhuisdozen had ingepakt. Zo wist hij binnen een halve dag dat er bij ons een jongen op reis was en de getroffen onderhuurmaatregelen waren voor hem een abc’tje. In de straat wonen ongeveer vijfentwintig studenten, aldus buurman. Hij zag laatst mijn vriendinnetje voorbijfietsen. Ze stopte niet. Dat verbaasde hem. Buurman houdt alles in de gaten.

Buurman is in alle opzichten een echte buurman. Hij is gek op praatjes maken met buurtgenoten, houdt bij waar iedereen is en waarom dan wel, is altijd goedgehumeurd en helpt je als je je fiets niet uit de stalling krijgt. Buurman is het geweten van de straat en laat zich daar graag op voorstaan. Aan de andere kant: buurman is niet opdringerig. Als je niet in de stemming bent en dat met weinig subtiele gezichtsuitdrukkingen laat blijken, knikt hij je bemoedigend toe en slaat hij met een glimlach een pagina van zijn krant om. Buurman wil graag dat zijn buurtgenoten het net zo naar zijn zin hebben als hij, maar als ze dat niet voor elkaar krijgen, is hij stiekem maar wat trots dat hij zo van het leven geniet.

Vanochtend  heb ik buurman uitgezwaaid. Ik ga een week op vakantie; ik had het gevoel alsof hij dat al wist. Met mijn handen vol weekenders legde ik uit dat het plan een theatertrip naar Oostende betrof. Ik merkte direct dat buurman niet alles wil weten. ‘Hoelang ga je?’ Was zijn voornaamste interesse. Ik vertelde hem verontschuldigend dat er waarschijnlijk een paar huisgenoten zullen terugkeren van hun vakanties, de komende dagen. Buurman zweeg en sloeg met een zuinige glimlach een pagina van zijn krant om. ‘Een fijne reis’, mompelde hij. 

woensdag 31 juli 2013

Voetbal 2.0

PSV heeft gisterenavond in het eigen Philips Stadion bijzonder slechte zaken gedaan waar het gaat om de plaatsing voor de volgende voorronde van de Champions League. Het team van coach Phoxy won onder toeziend oog van mascottes Cocu, Faber en Van der Weerden slechts met 2-0 van Zulte Waregem, dat in de return genoeg heeft aan een reglementaire 3-0 overwinning. ‘We hebben gegokt en verloren’, aldus een berustende supporter. ‘Ik zie Zulte Waregem thuisblijven.’ Zijn coach was minder somber over de kansen van de Eindhovenaren: ‘Het wordt moeilijk, maar het is volgende week aan Zulte Waregem om niet op te komen dagen. We zullen er alles aan doen om ze naar het stadion te lokken. Wie weet wat er nog mogelijk is.’

Dat zal PSV dan wel moeten proberen zonder het voltallige team dat gisterenavond op het veld stond. Met nul gele en nul rode kaarten zijn alle spelers voor minstens één Europese wedstrijd geschorst. ‘Dat is een domper’, aldus Phoxy, die in dat opzicht het gemis van Van Bommel nogmaals benadrukte, ‘maar we hebben een brede selectie van 23 spelers en meer dan duizend meereizende supporters, die allemaal genoeg kwaliteiten hebben.’ Wie er woensdag aan de aftrap zullen verschijnen, wilde de oefenmeester nog niet zeggen. Wel gaf hij aan dat iedereen een wedstrijdshirt aan moet doen, het liefst één van dit seizoen. Er zullen dus waarschijnlijk weer enkele supporters hun opwachting maken in PSV 1. ‘Dat zal dit seizoen wel vaker het geval zijn. Dat zijn de wetten van het moderne voetbal’, aldus de coach in het grote vossenpak.

Daarmee doelde hij op het loodzware programma van de clubs. Ook deze jaargang zullen alle wedstrijden in de rust afgewerkt worden. ‘Het werd tijd dat de spelers uit de e- en f-jeugd eens hun zin kregen’, verdedigt KNVB-voorzitter Ruben van Bommel (9) de vorig jaar ingevoerde herverdeling. Phoxy heeft zijn bedenkingen bij de verandering. ‘Gevolg van deze keuze is dat de spelers in het kwartier dat er nog van hun wedstrijden is overgebleven, vol gas geven, wat tot meer blessures en daardoor tot meer inbreng van supporters leidt’. Op de vraag of de coach, ondanks de uitslag, de schorsingen en de op handen zijnde blessures, toch nog iets positiefs kan noemen over de wedstrijd van gisterenavond, luidde het antwoord instemmend: ‘Ja hoor, ik vond dat we, zeker in de eerste vijf minuten, als individualisten speelden. Dat deed me deugd. En de tweede goal was weliswaar randje binnenspel, maar de aanval die eraan voorafging was fantastisch. Dat geeft ons vertrouwen.’

Volgende week woensdag speelt PSV de returnwedstrijd tegen Zulte Waregem, in Brussel. De wedstrijd zal te zien zijn op TLC, tussen 20:45 en 21:00 uur. Vanaf 15:00 uur wordt er voorbeschouwd in de studio, door alle spelersvrouwen en natuurlijk vaste analist Maarten van Rossum. Mis het niet.

dinsdag 30 juli 2013

Lienelien

Het is kwart over zeven. Een meisje staat te wachten op station Nunspeet. Ze draagt een blauwe strik in het haar en een grote tas. Het is Lienelien. Ze eet ongeduldig een Mars. Niet vergeten die straks van de omzet af te trekken! Oh, wat is Lienelien blij met deze gedachte. Op het perron en in de middellange sprinter richting Nijmegen die aan de vaalblauwe horizon verschijnt weet nog niemand wat hen te wachten staat. Lienelien wel. Ze doet dit inmiddels al bijna twee maanden. Oh, wat vindt ze het leuk om te doen! Ze gaat heel graag met mensen om. Collega’s noemen haar een mensenmens. Lienelien stopt het papiertje van de Mars in haar buidel en stapt met opgewekte armgebaren, die je normaal gesproken voor een partijtje huppelen reserveert, de trein in.

‘Hallo allemaal!’ Klinkt het uit de luidsprekers. Het is Lienelien. Doordat ze haar mond te dicht bij de ontvanger houdt, klinkt haar stem in de coupés schel en luid. ‘Ik ben Lienelien!’ De trein slaakt een wanhopige zucht. De conducteur heeft zeker zijn dochtertje meegenomen, denkt een enkeling. Lienelien is van de railcatering, weten de zuchters. ‘Ik ben Lienelien en ik ben van de railcatering’, bevestigt Lienelien. ‘Als u zin heeft in een lekker kopje koffie, een lekker kopje thee, een lekker kopje warme chocomel, een lekker fris colaatje, een lekker koud biertje, een lekkere gevulde koek, een lekkere Ma… Snickers, een lekkere rol pepermunt of een lekkere rol stophoest, dan kunt u die bij mij bestellen. Ik ben er in enkele ogenblikken. Tot zo!’ Dag, Lienelien, tot zo.

In het tweede treinstel zit een ouder echtpaar. Ze zitten eerste klas, want hij heeft een voordeelkaart voor de eerste klas. Lekker rustig, weten ze uit eerdere prettige ervaringen. Ze zijn op weg naar een begrafenis van een goede vriend. Voor Lienelien is iedereen hetzelfde en voor Lienelien heeft iedereen recht op een fijne, onbezorgde dag. ‘Goeduh… morgen, mevrouw, meneer! Een lekker dagje eruit, vandaag?’ ‘Nou, dat is niet helemaal het geval’, zegt de man. ‘Oh’, zegt Lienelien, ‘ook prima, toch?’ De vermoeide ogen van de vrouw gaan een paar seconden dicht. De man knijpt in haar hand; hij loodst haar door dit pijnlijke moment. Voor Lienelien bestaan er geen pijnlijke momenten. ‘Kan ik u met iets verblijden?’ Vraagt ze. De blauwe strik wappert van haar tomeloosheid. ‘Niet? Dan wens ik u een heel fijne dag samen!’ En vrolijk banjert Lienelien verder.

In Nijmegen zit Lieneliens reis erop. In het kleine kamertje wacht haar baas op de portefeuille en haar werkkleding, inclusief blauwe strik. Als Lienelien zich heeft omgekleed, is ze weer gewoon Evelien. Haar telefoon wil niet aan. Evelien zegt ‘kut’ en zucht zo hard dat twee passerende mensen omkijken. Het is het oudere echtpaar. Even overweegt Evelien om hun alles uit te leggen, te vertellen over Lienelien. Dan besluit ze het niet te doen. Het gaat niet om haar of om Lienelien. Zeker niet voor deze mensen, en zeker niet vandaag. Ze voelt zich schuldig, al weet ze dat ze slechts haar werk deed. Morgen gaat ze op zoek naar een nieuwe baan.

dinsdag 23 juli 2013

Zwemmen

De zon schijnt door mijn openstaande, enkelglazen raam naar binnen. Het is half tien ’s ochtends. Vandaag wordt het tropisch warm. Aandoenlijk was de trotse twinkeling in de ogen van weervrouw Willemijn Houbert, gisteren, op het journaal. Alsof we het aan haar te danken hadden. Ik kijk routineus op mijn telefoon en zie dat ik ge-app’t – zou je het net zo schrijven als ge-sms’t? – ben. Of ik mee ga zwemmen vandaag. Eigenlijk hou ik niet van zwemmen, iets wat in het diepe van zwembad De Hispohal geworteld is, maar bij dit weer is verkoeling wel erg fijn. Bovendien is het vooruitzicht op beachballen en broodjes met La Vache Qui Rit beleggen een aarzelende duik in de het Maarsseveense meer waard. Ik ga mee.

Op het door bomen begrensde grasveldje liggen ongeveer veertig mensen. Er is plek genoeg; alleen aan het water is het vol. Toch kost het ons moeite onze handdoeken ergens op één van de lege stukken neer te leggen. Een soort behoedzaamheid maakt zich van ons meester: zou de zon hier wel blijven schijnen? Zou de hond van onze achterburen onderweg naar de tennisbal ons kampement ontwijken? Liggen we niet te dicht naast de meisjes die duidelijk geheime informatie aan het uitwisselen zijn?  Nadat één van ons zijn handdoek heeft neergelegd, weten we niet hoe snel we zijn voorbeeld moeten volgen.

Als we gaan liggen nemen we de schade op. Tegenover ons ligt een zon(nebank)gebruinde man met een grote zonnebril en dito buik. Hij steunt op zijn licht trillende armen. Zijn brillenglazen zijn gericht op ons en zijn mondhoeken op de grond. We pakken er gauw een boek bij. Als we af en toe opkijken zien we dat de man niet van houding en (k)ijkpunt veranderd is. Als het een andere man was geweest, hadden we er misschien om kunnen lachen. Nu niet. Dit was niet een man om wie je kon lachen.

In het water zwemt een hond. Dat zal die van de achterburen zijn. Hij wordt geroepen door zijn baasje. ‘Mikey! Kom! Hier! Nu!’ Mikey komt uit het water en schudt wild om zich heen. Hij zegt iets tegen zijn vader. Mikey is boos, misschien omdat hij zojuist als een hond gecommandeerd werd. Zijn vader is boos omdat Mikey niet naar hem luisterde. Ze lopen naar de moeder van Mikey. Die is boos omdat Mikeys zussen niet met zijn allen een ijsje willen halen. Mikeys zussen zijn boos omdat hun moeder niet mee wil lopen om voor hen de ijsjes te bestellen bij de grote, norse meneer in de ijscokar. De familie van Mikey houdt het gauw voor gezien. Ruziënd lopen ze naar hun fietsen.

Als we willen zwemmen, wordt ons de weg naar het diepere deel versperd door twee beachballers. Ze staan ver uit elkaar, waardoor ze een groot deel van de doorloop blokkeren. Ik meen het meisje te herkennen uit café De Voortuin, waar ze werkt. De twee – misschien zijn het broer en zus – lachen overdreven hard bij te korte en duiken als malloten naar te diepe ballen. Wat een uitslovers. Alsof alles om hen draait. We lopen zuchtend om het tweetal heen als ik ineens ook de jongen herken. Lag hij niet op mijn handdoek? En was hij niet degene die ten overstaan van zijn vrienden met veel omhaal paprikachips in een bakje La Vache Qui Rit doopte? Ja, nu weet ik het zeker: dat was hij. Dat was ik.

Ik besluit niet langer meer op anderen te letten en zet schuldbewust een paar stappen vooruit. 

maandag 15 juli 2013

Tafeltennissen

Er zijn weinig dingen die ik liever doe dan tafeltennissen. Zelfs erover schrijven voelt als tijdverspilling. Ik zou veel vaker willen tafeltennissen. Vroeger hadden we een tafeltennistafel, die stond de hele zomer buiten, maar als de zon scheen moest er een kleed over. Boos keken mijn broer dan naar boven – dat was niet de afspraak! Bij de eerste wolk haalden we het doek eraf en de batjes tevoorschijn. Mijn broer wilde met 21-0 winnen, ik zoveel mogelijk onmogelijke winners slaan. Algauw droop de frustratie van onze ingespannen gezichten af. We stopten als alle balletjes (uit boosheid) over de heg geslagen waren.

Op weg naar de Franse of Spaanse camping verheugden we ons op het eindeloos spelen van rond de tafel. Mijn broer was vaak een van de jongere, maar door zijn tennistenue en het bezitten van twee batjes niet te onderschatte deelnemers. Ik was nog eens vier jaar jonger en daardoor niet veel meer dan een duimende voetveeg die van tevoren van iedereen uit medeleven een leven aangeboden kreeg. Met mijn levens op zak rende ik vervolgens in het ritme van de bal tussen mijn twee keer zo lange tegenstanders om de tafel, als een vluchtende kabouter in een enorm bos. Als ik aan de beurt was, gierden de zenuwen door mijn lichaam. Na de eerste ronde ontving ik zelden nog gratis levens. Dit was mij meer waard dan de spaarzame levens die ik zelf vergaarde.

Toen ik iets ouder was, deed ik een keer mee aan een tafeltennistoernooi in Hilvarenbeek. Geen rond de tafel, maar wedstrijden, met sets tot de 21 en drinkpauzes. Een beetje zoals thuis. Ik had me opgegeven voor het Taptoe Tafeltennistoernooi na de gymles op school, omdat de juf het wel iets voor me vond. Ik ging er heen met mijn moeder en een versgeplakt batje. De eerste wedstrijd zal ik nooit vergeten. Ik speelde tegen een jongen van mijn leeftijd. Hij had een serieuze, ondoorgrondelijke blik in zijn ogen en lange stekels op zijn hoofd, die zijn lijzige gestalte iets venijnigs gaven. Hij speelde alles slice en balde na elk gewonnen punt zijn vuist. Ik wist niet wat ik meemaakte. Mijn tegenstander bleek op tafeltennis te zitten. Geen wonder, fluisterde mijn moeder na het laatste punt. Ik verloor met twee keer 21-10, maar kreeg later die dag wel een diploma, dat ik ondankbaar in ontvangst nam, als een echte winnaar.

Tegenwoordig spelen de toernooien zich weer af op campings. Met drie vrienden vorm ik het vaste deelnemersveld. Ons enige criterium voor een geschikte camping is dat er voldoende en goede tafeltennistafels zijn: binnentafels, met een normaal netje, van net, niet van beton. De huisjes mogen verdrinken in lekkages, de campingwinkel mag de meest smerige campingkazen verkopen, de douches mogen op twee kilometer fietsafstand liggen van het zwembad, zolang er maar onder de voor ons noodzakelijke omstandigheden getafeltennist kan worden. Dan spelen we toernooitjes: één tegen één, best of three, tot de 21. We drinken de ene na de andere Aquarius, af en toe haalt één van ons het in zijn hoofd een slice-bal te slaan en bij gewonnen punten ballen we onze vuist. Een beetje zoals op het Taptoe Tafeltennistoernooi. 

zaterdag 13 juli 2013

Rock Werchter 2013: (geen) contact met het publiek

Het was een onvergetelijke ervaring. Niet alleen voor ons, ook voor Passenger, Lianne La Havas, Ben Howard en de zanger van The Script. Woorden kwamen ze tekort om het naar complimenten hunkerende publiek te voeden. Nooit eerder hadden de (wereld)beroemde artiesten in zo’n grote tent gestaan, nooit eerder hadden ze een publiek getroffen dat zo mooi zingen kon en nooit eerder scheen de zon zo mooi als op Rock Werchter 2013.

Aan ons, het publiek, was het de schone taak het oprechte kaf van het babbelende koren te scheiden. Zou Rock Werchter, deze editie in het bijzonder, inderdaad zo’n unieke aangelegenheid zijn voor deze festivalveelvraten? Rock Werchter, het festival met de meest enthousiaste bezoekers, de beste akoestiek en het beste aangelengde bier? Of werd ons een dikke vette, plastieken worst voorgehouden?

Passenger kreeg van ons het voordeel van de twijfel. Hij sprak veel. Later zag ik op Youtube hoe hij op verschillende andere podia exact hetzelfde verhaal verkondigde: over zijn zenuwen en over het feit dat dit optreden toch wel zijn grootste en belangrijkste optreden ‘so far’ – een citaatje voor de betrouwbaarheid – was. Mooi ingetuind dus. Of zou hij het ditmaal gemeend hebben, maar in de korte tijd geen andere uiting hebben kunnen vinden dan de ingestudeerde?

De oprechtheid van Ben Howard stond niet ter discussie. Hij was zichtbaar aangedaan door de uitzinnige zaal en liet dit in verlegen woord en gebaar blijken. Blijkbaar went geadoreerd worden niet, of in ieder geval niet voor iedereen. Ook Lianne La Havas reageerde beduusd op het enthousiasme in de tent. Haar intermezzo’s werden gekenmerkt door een ontwapende spontaniteit; met een aantal ‘Oh dear’s liet La Havas blijken niet berekend te zijn op zo’n enthousiast publiek. Als je er langer over nadenkt, schurkt dat tegen minachting aan. Maar niet bij Lianne, die daarvoor veel te innemend was.

Daniel O’Donoghue van The Script deed allerminst zijn best zijn obligate woorden enige oprechtheid mee te geven. Hij kwezelde op het hoofpodium over love, zijn liefde voor Belgium – de hoofdstad van Brussel – en hoe goed de vibe wel niet was. De veelal 14-/15-jarige, veelal vrouwelijke toeschouwers slikten het voor zoete koek of waren met hun telefoon filmpjes van dit unieke moment aan het maken. Ook als Daniel had gezegd dat hij een vrachtwagen sneldrogend cement over hen zou gooien, hadden ze hem verlamd van aanbidding aangegaapt, denk ik.

En dan was er Jake Bugg. Hij stond in dezelfde ‘amazing’ tent als waarin eerder op de dag Passenger zijn ‘gig’ verzorgde. Maar Jake zei niets over zenuwen, de waarde van dit optreden of over het (weldegelijk) enthousiaste publiek. Hij speelde zijn nummers en alleen als het publiek erg haar best deed, werd ze in binnensmonds Engels bedankt. Als er geklapt werd, keek Jake afkeurend de zaal in, alsof hij zijn grootmoeder zag dansen op één van zijn meest dierbare nummers. Hij zette tijdens zijn weergaloze solo’s een gezicht op dat die weergaloosheid onderstreepte. En Jake lachte slechts één keer, om iets wat alleen Jake Bugg begreep.

Conclusie: er bestaan grote verschillen in het contact tussen artiest en publiek. En: het is nooit goed. En: wat was het goed! En daarom: wat maakt het eigenlijk uit. Snel vergeten, dit stukje.

dinsdag 2 juli 2013

Persconferentie op school

‘Dag dames en heren, welkom op de jaarlijkse persconferentie hier in Wageningen. Zojuist,  nog geen half uur geleden, is recht boven mij, in de lerarenkamer van Pantarijn, de klassenindeling voor het schooljaar 2013-2014 bekendgemaakt en zoals gebruikelijk doen wij live verslag van de persconferentie die naar aanleiding daarvan wordt gehouden. Dit jaar zal Mike Louwman het docentencorps vertegenwoordigen. Louwman is een beginnend docent Nederlands. Hij neemt volgend jaar vier klassen of minder of meer voor zijn rekening; hoeveel precies is nog niet uitgelekt. Wel is uitgelekt dat de persconferentie dit jaar in het teken zal staan van geheimhouding. Of Louwman van plan is zich daar aan te houden is dan weer niet uitgelekt, maar we zijn hard bezig dat boven water te krijgen.

‘Ja, goedemorgen meneer Louwman, de naam is Ted van Bemmelen, van Onderwijsneus: meneer Louwman, ik begreep dat u komend schooljaar niet alleen lesgeeft, maar ook een mentoraat voor uw rekening neemt. Wat is daarvan waar?’ ‘Daar is niets van waar.’ ‘Dus u doet het niet?’ ‘Daar is ook niets van waar.’ ‘Dus u doet het wel?’ ‘Nee, maar ik kan het ook niet uitsluiten.’ ‘Als ik daarop mag aansluiten… Michiel Marsmeijer van het weekblad Antwoord: als u mentor wordt, wat voor een mentor wilt u dan zijn? Heeft u daar al over nagedacht?’ ‘Ja.’ ‘Dank u wel.’

‘Ja hallo, ben ik te verstaan? Ja? Mooi. Fanny Rolmops, Koninklijk enkelvoud: ‘Mike, mag ik trouwens Mike zeggen?’ ‘Daar laat ik me liever niet over uit.’ ‘Waarmee moeten je leerlingen je eigenlijk aanspreken?’ ‘Is dat uw vraag?’ ‘Eh, ben je bereid er meerdere te beantwoorden?’ ‘Daar laat ik me niet over uit.’ ‘Ja, dat is mijn vraag.’ ‘Daar laat ik me niet over uit.’ ‘Oké, een andere vraag dan.’ ‘Ik beantwoord maar één vraag.’

‘Goedeeeee… morgen, hier Dennis Anker van Aanminderen, een tijdschrift over mensen met een serieuze tot vergevorderde vaarverslaving: klopt het dat u onlangs met collega’s in Friesland bent geweest? Om te varen? Op een schooldag?’ ‘Dat klopt.’ ‘Wat precies?’ ‘Dat.’ ‘Dat varen?’ ‘Nee.’ ‘Dat in Friesland?’ ‘Nee.’ ‘Dat op een schooldag?’ ‘Ja, dat.’ ‘Dank u wel.’

‘Mike, kanjer, wat heerlijk om weer eens een jonge docent met zo’n gezonde Hollandse kop een vraag te kunnen stellen.’ ‘Mag ik vragen waar ik u van kan kennen?’ ‘Van de televisie, denk ik, van mijn reisprogramma. Dan ga ik op pad om te integreren in andere culturen. Man, dat is zo mooi om te doen. En wat een heerlijke mensen die ik er tegenkom. Echte kanjers zijn het. Daarmee kom ik direct op mijn vraag: hoeveel kanjers heb jij volgend jaar in de klas?’ ‘In welke klas?’ ‘In de klassen die je hebt.’ ‘Welke klassen heb ik?’ ‘Dat weet ik natuurlijk niet.’ ‘Dan weet ik ook niet hoeveel kanjers daarin zitten.’ ‘Geen probleem. Bedankt voor deze fantastische ervaring. Man, wat heerlijk is het om met jonge mensen te werken!’


‘Hiermee ronden we de persconferentie af. Als er nog vragen zijn, stel ze alstublieft niet. Mochten er dingen duidelijk geworden zijn, dan is dat uw verdienste geweest. Tot volgend jaar.’

zaterdag 22 juni 2013

Elastiek Muziek

Tussen de giraffen en de speeltoestellen van de Beekse Bergen spelen dit weekend de Arctic Monkeys. Ze staan op het programma van het eerste Best Kept Secret Festival, een festival dat op de radio zo veel gepromoot is dat de naam al voor de aftrap aan verandering toe is. Arctic Monkeys was mijn lievelingsband – voor zover ik destijds meerdere bands kende – toen ik een jaar of zestien was. Hun cd’s had ik gekocht in de enige cd-winkel die Hilvarenbeek rijk was. Nu is die cd-winkel er niet meer: vervangen door nota bene de Arctic Monkeys zelf. Oh, oneerlijke wereld.

Toen ik de Arctic Monkeys-cd aanschafte, was er in Hilvarenbeek Elastiek Muziek. Eerder ook, en later, en nu, maar vooral toen. Tussen ons huis en het festivalterrein, een grasveld ter grootte van een minimaal afgesneden voetbalveld, bevond zich slechts een kleine steeg en een rij huizen aan dat grasveld. Toch moest en zou ik bij een vriend logeren die in één van die huizen woonde. Bij dag en dauw stonden we op om het programma van de dag door te nemen: Treble, buiten; daarna Ilse deLange, ook buiten; dan Intwine of Krezip, binnen; en tot slot Brainpower, binnen. Bij Intwine maakte ik kennis met het festivalfenomeen ‘de pit’ en bij Brainpower met het concertfenomeen ‘de toegift’. Ik had al drie keer afscheid genomen van mijn vrienden (het was de laatste avond, dus ik sliep gewoon weer thuis), voordat ik het concept doorkreeg. Zij riepen zo hard om nog een liedje dat ze me drie keer niet hoorden. Gelukkig.

Elastiek Muziek was voor mij het decor van veel meer vuurdopen. Behalve de pit en de toegift waren voor mij de festivalmunten, het (festival)bier, Twarres, Abel, het zomaar praten met wildvreemden, claustrofobie, Pater Moeskroen, een milde maar onmiskenbare vernielzucht, Postmen, Green Lizard, onverschilligheid, dronken worden en The Sheer nieuw. Ik probeerde met man en macht dat niet te laten blijken, maar kwam tegelijkertijd zintuigen tekort om alle nieuwe indrukken te verwerken. Het effect zal bij voorbijgangers drugsgebruik op vroege leeftijd hebben opgeroepen. Ik trok me daar zogenaamd niets van aan, maar geneerde me tegelijkertijd voor mijn onbehouwenheid. Helemaal toen ik op een avond mijn energieoverschot omzette in een act op de houten balie van een leeg kraampje en mezelf enkele seconden later terugvond in een houten tosti.

Nu wonen er waarschijnlijk andere mensen van 16 in de huizenrij. Ik ben bij mijn ouders thuis. Ik wilde dit weekend naar Elastiek Muziek toe gaan maar heb me bedacht. Ik sta niet voor mezelf in. Ook het Best Kept Secret Festival, een kilometer verderop, is linke soep. Voor je het weet klim ik het podium op. Dus ga ik dit weekend naar neutraal terrein: het Goffertpark in Nijmegen. Daar speelt ene Bruce Springsteen. Hij noemt zichzelf ‘The Boss’: net zo omhooggevallen als ik tijdens Elastiek Muziek. Hij komt zichzelf nog wel tegen. 

donderdag 13 juni 2013

Bijna vakantie

Het is bijna vakantie, maar bijna is niet helemaal. Het voorwerk is in volle gang, maar de uitvoering laat nog een paar weken op zich wachten. Deze weken lijken eeuwen te duren. Op het scherm van mijn laptop ontvouwen zich kilometerslange voettochten door steden die ik het liefst vandaag nog zou bezoeken en in mijn hoofd verzamelen zich ambitieuze plannen en voornemens die ik het liefst morgen nog ten uitvoer zou brengen. Maar eerst wacht nog een toets, een les, een gesprek, een les, een vergadering, een les, een les, een presentatie, een scriptie, een les, een paper, een borrel en een finalewaardige nakijksessie.

De eerste horde is genomen: de grammaticatoets voor klas 1 is af. Gemakkelijk ging het niet. De aanbetaling van het appartement dwong me ertoe sites te openen die het bedenken van voorbeeldzinnen – ‘Karlijn en Mike gingen met de trein naar Bordeaux’, vooruit – niet of maar heel even bevorderen. Algauw vroeg ik me hardop af waar de boot van de boottocht zou vertrekken, hoe groot de kans op regen zou zijn en of het strand een beetje in de buurt was. Of ‘een beetje in de buurt’ wel of niet het naamwoordelijk deel van het gezegde was, deed even niet ter zake. Met alle vertraging van dien.

Belangrijker dan de toets was ook het schema dat ik aan het maken was, met daarin alle bands en artiesten die op Rock Werchter spelen dit jaar – ik heb een kaartje en dat wil ik weten. Alle zevenzeventig acts heb ik opgezocht en beoordeeld op basis van mijn eigen, onsamenhangende smaak. Het resultaat was een heuse top-77. De hoogste noteringen waren voor John Legend, Kings of Leon en Jake Bugg. Deze acts, aangevuld met de andere zeventien uit de top-20, heb ik samen met mijn Rock Werchterpartner in crime verwerkt in een rooster. Vanaf donderdagmiddag lopen we vier dagen op rij ons schema achterna. Zelden ergens zo naar uitgekeken.

Maar er komt misschien nog meer. Op de deurmat vind ik een boekje met op de voorkant een overduidelijk ingehuurde familie: de gelukzaligheid spat van het bovenmatig glanzende plastic af. Ik blader een beetje in het boekje. Het betreft een vakantiegids van Center Parcs. Op de circa honderd pagina’s zie ik de ene na de andere (te) rijk gemeubileerde vierpersoonsbungalow en de ene na de andere breeduit lachende jongen van 11 met helm en kniebeschermers een lieflijk beboste heuvel trotseren. Dat wil ik ook doen! En wat te denken van spelen in de overdekte speelhal met zes (zes!) tafeltennistafels! Ja! Ja! Hier! Hallo? Hier!

Wat een geluk dat ik drie vrienden heb die hier net zo enthousiast van worden als ik. Niets staat een boeking voor een weekend (of twee) in de weg. Hooguit die ene les, dat gesprek, die andere les, de vergadering, de les, de les, de presentatie, de scriptie, de les, het paper, de borrel en de finalewaardige nakijksessie. Dan boeken we toch niet? Ze zien ons wel verschijnen.    

donderdag 30 mei 2013

De Beste Singer-Songwriter van Nederland

Ik kijk naar De Beste Singer-Songwriter van Nederland( #DBSSW #twitterlivemee). Giel Beelen en zijn muzikale vrienden gaan hierin op zoek… Ho, zijn muzikale vrienden? Ik kijk naar het scherm en zie de logge gestalte van Eric Corton het beeld vullen. Hij hangt, met zijn benen over elkaar, achterover in een leren bank. Als ik hem niet had gekend, had ik waarschijnlijk een soort pseudo-belezen rugbyer in hem gezien. Muzikaal? Op Wikipedia lees ik dat Eric Corton de zanger was van het Eric Corton Trio. Vooruit. Naast hem zit Sanne Hans, beter bekend als Miss Montreal en de grootste fan van Nielson ‘omdat je gewoon heel lekker bent.’ Vooruit.

Michaël moet als eerst. Hij vertelt hoe hij vijf jaar geleden een kroeg binnen liep, met een gitaar op zijn rug. Sindsdien is hij singer-songwriter. Hij omschrijft zijn stijl als een kruising tussen Ierse folk, Engelse folk en blues. Dat is niet mis. In een filmpje over Michaël is te zien hoe hij door een vriend naar de studio wordt gebracht. Er wordt een scène gespeeld waarin hij zijn vriend hiervoor bedankt. De vriend zegt: ‘Geen probleem, Michaël.’ Dan zijn we weer terug in de studio. Michaëls liedje gaat over hopen dat de ander het gelooft, wat hij voelt. Voordat hij begint doet hij zijn hoedje goed.

Met open mond luister ik naar het nummer, dat over iets anders lijkt te gaan, maar daardoor niet minder weergaloos is. Ik zet het geluid harder. Als Michaël klaar is, geeft een betraande Eric Corton commentaar. Hij plaatst het nummer boven de complete CD Kentucky Avenue van Tom Waits. Michaël grijnst en zegt dat hij en Eric ‘levelen, ofzo’.  Dan is Maartje. Maartje grijnst niet. Terwijl Eric zijn tranen droog dept, zien we dat Maartje maatje is en dat ze psychologie studeert. ‘Ik houd van gekke mensen’, zegt ze. Dan begint het nummer. Ik weet niet zo goed wat ik ervan vind. Medekandidaat Samya ook niet: ‘Ze zit gewoon. Maar ze er zit ook. Zo van hoppa.’  

Ruud valt de twijfelachtige eer ten deel van de artiest met het meest ‘catchy’ liedje. Samya, die na Ruud aan de beurt is, vertelt dat ze een opleiding tot taartarchitect gevolgd heeft. Haar stem is mooi en lijkt een beetje op die van Kate Nash. Het onrustige nummer valt bij mij noch Nando in de smaak: ‘Het is niet helemaal mijn stijl, dat raggen op die gitaar.’ Nando denkt wel dat hij een kanshebber is, al heeft hij geen idee wie zijn concurrenten zijn. Zijn nummer kabbelt een beetje weg, maar wordt enthousiast ontvangen door de jury, die Nando met de winnaar van de eerste editie, Douwe Bob, vergelijkt. Ik ben het daar niet mee eens, maar ook de kandidaten noemen allemaal de naam Douwe Bob. Zij denken dat Nando juist daarom niet doorgaat.

De reden dat Nando niet doorgaat komt na Nando. Maaike vertelt over haar ouders, die, toen ze op de middelbare school zat, zijn overleden. Daarna zingt ze Dat ik je mis, over het gemis van haar moeder. Het nummer is oprecht en direct en Maaike verovert de jury, mij en niet veel later iTunes door met een kraakheldere stem en blik het van emoties doortrokken liedje op te voeren. Giel Beelen heeft al een tijd lang niet meer aan zijn vader gedacht en Sanne Hans moet huilen omdat, zo blijkt de volgende dag in Koffietijd, Giel zo moet huilen. Eric Corton kan niet achterblijven en huilt mee. Maaike slaat het tafereel enigszins beschroomd gade.

Ik ben ook geraakt door het liedje maar hoef niet te huilen. Even twijfel ik aan mijn eigen emoties. Ik vond het toch ook heel mooi? Had ik niet eigenlijk ook moeten huilen? Als Giel Beelen het kan… Een vriendelijk lachende Maaike laat zien dat er ook andere manieren zijn om met emoties om te gaan. Misschien ben ik daar nog het meest van onder de indruk.

Jasper zegt ‘popliedjes met een rockrandje’ te schrijven. Het is mooi geweest.

zaterdag 25 mei 2013

Andere tijden PSV

Vanavond speelde Borussia Dortmund tegen Bayern Munchen om de Champions League. Bayern won. Het Nederlandse aandeel in de overwinning was groot, met een assist en de winnende treffer van de man die drie jaar geleden gedurende tien seconden het hele Nederlandse volk in zijn macht had: Arjen Robben.

Nederlandse spelers en de Champions Leaguefinale gaan doorgaans goed samen. Een Nederlands team in de Champions League-finale is daarentegen even onwaarschijnlijk als een Maltees of Litouws team in de poulefase. Hoe anders was dat acht jaar geleden. Toen ging de finale weliswaar tussen AC Milan en Liverpool, maar de Milanezen speelden met het Eindhovense gras nog tussen de noppen.

PSV was dat seizoen ijzersterk, met de teamspelers Philip Cocu, Mark van Bommel en Ji-Sung Park als uitblinkers. In de Champions League werd voor het eerst de poulefase overleefd. Vooral de goal van Damarcus Beasley is me bijgebleven, tegen Rosenborg: 1-0. De pass van Cocu werd liefkozend een De-Boertje genoemd. Ook de kiezelharde kopbal van Alex tegen Arsenal mocht er wezen.

In de achtste finales werd AS Monaco eenvoudig opzijgezet. PSV was in die dagen zo goed dat ik het normaal vond dat ze in Monaco met 0-2 wonnen en dat Vennegoor of Hesselink de man van de wedstrijd was. In de kwartfinale was Olympique Lyon de tegenstander. Lyon was in die jaren een outsider voor de titel, vergelijkbaar met het huidige Borussia Dortmund. In Lyon werd het 1-1 door een gelukkige en onverwachte treffer van Cocu.

Getooid in een Kezmanshirt – tijdperken volgden elkaar toen al razendsnel op – trok ik op een avond in april, samen met mijn broer en duizenden andere supporters, naar het stadion. Daar namen we plaats op direct na de uitwedstrijd gereserveerde stoelen in de tweede ring. We zaten in een ‘lage rij’, zodat we iedereen op het veld herkenden, tot aan de relatief onbekende invaller Robert, die voor de wedstrijd een Maradonna-achtig dansje deed met een bal.

In de achtste minuut kopte Wilfred Bouma – ja, die – een hoge bal onhandig weg: recht in de voeten van gewezen Arsenal-ster Sylvain Wiltord. Die rondde niet fraai maar uiterst doeltreffend af. Een uur later werd het, na veel gemiste kansen, eindelijk 1-1 door een indrukwekkende volley van Alex. Een ongelooflijke hoeveelheid geluid verzamelde zich en kwam in alle hoeken van het het stadion tot ontploffing. Ik sprong en danste en viel mijn zeker veertig jaar oudere buurman om de nek; van mijn broer was een paar minuten geen spoor te bekennen. Niets kon dit overtreffen. Helemaal niets.

Een uur later moest ik, na de winnende penalty van Robert, die mening herzien. Wat een avond! Wat een overwinning! PSV stond in de halve finale!

Tijdens de uitwisselingsweek in Polen onttrok ik me op de Champions Leagueavond aan verschillende halve en hele afspraken om in de woonkamer van mijn gastgezin AC Milan-PSV te kunnen kijken. Ik was alleen. De tv stoorde, wat de wedstrijd in mijn geheugen een extra sombere en vage gloed heeft gegeven. Ik herinner me alleen nog de 2-0 van Jon Dahl Tomasson: een frommelgoal. Ik wilde met iets gooien, maar gelukkig had de tv geen afstandsbediening.

De terugwedstrijd werd een nog onmogelijke opgave dan die tegen Olympique Lyon. Deze mening heb ik helaas niet kunnen herzien. Al scheelde het niet veel. Het had de avond van Theo Lucius kunnen worden: die avond was hij voor even de beste voetballer van de wereld.

woensdag 15 mei 2013

Scripted reality

Jasmijn is aan het woord. Ze vermoedt wat. Hij moet de laatste tijd wel erg vaak overwerken. Iedere dag eigenlijk. En hij reageerde zo vreemd toen ze ‘m vertelde dat ze met een vriendin een paar dagen naar Maastricht ging. In het volgende shot – Jasmijn drinkt, denkt hij, op dat moment een wijntje op het Vrijthof – zien we hem, Bart, het huis binnengaan. Even later is zijn bezoek aan de beurt. Ik kan er niets anders van maken: de handeling wordt overdreven expliciet in beeld gebracht. Er worden weliswaar wat lichaamsdelen met ruis bedekt, maar de beweging en bijbehorende geluiden lijken eerder versterkt dan vervaagd. Het is tien over acht.

Jasmijn is niet op haar achterhoofd gevallen. Dat weekendje Maastricht was een afleidingsmanoeuvre. Ze zit gewoon tien meter verderop, in de tuin, met een privédetective naast zich en omringd door een stuk of vijftien beeldschermen. Overal in huis zijn camera’s opgehangen. Bart heeft niets door. Hij is maar met één ding bezig. Toen zijn bezoek aanbelde, deed hij open in zijn badjas. Binnen tien seconden was het voorspel achter de rug. Er was lust in het spel, zo vertelde de voice-over met een stem zo laag dat mijn buik erop reageerde.

Jasmijn ziet wat er gebeurt en reageert geschokt. De privédetective –iemand die eruitziet alsof hij je een abonnement op een onbestaand tijdschrift wil aansmeren – troost Jasmijn en zegt dat ze altijd bij hem kan logeren de komende dagen. Dan slaat Jasmijns gemoed om. Ze is het zat om in het door hem gekochte tuinmeubilair te moeten toezien hoe hij op het door haar gekochte bankstel een andere vrouw te grazen neemt. Ze stampt naar binnen, gevolgd door een bataljon cameramannen en de privédetective. Bart heeft pas iets door als ze met een vaas van de Xenos –zijn aankoop – op hem af stormt en schreeuwt: ‘Baaaart! What the fuck!?’

Bart reageert stomverbaasd: ‘Jasmijn? Wat doe jij hier? Jij was toch in Maastricht? What the fuck!’ ‘What the fuck!’ schreeuwt Jasmijn weer. ‘Gast, wat doe je! Jezus! What the fuck echt.’ ‘What the fuck’, reageert Bart, nu iets rustiger, ‘dat kan ik beter aan jou vragen.’ ‘Ik ben in mijn eigen huis ja, verdomme, what the fuck jonge. En wat doe jij hier nog!?’ Met trillende vinger wijst Jasmijn in de richting van het bezoek. Het blijkt een collega van Jasmijn te zijn. Jasmijn ziet het. ‘What the fuck, Tess, hoezo? Wat denk je wel? Hoe kun je dit doen? Trut, ga uit mijn leven, what the fuck!’

De ontknoping is nog in volle gang als de aftiteling begint te lopen. Ik zie wie er ‘What the fuck!’ geroepen hebben, wie de acht cameramannen waren en welke shampooverkoper de rol van de privédetective speelde. Het programma heet Overspel in de liefde. Ik besluit het vaker te kijken, waarom weet ik niet precies. Misschien ben ik, zonder het te weten, een liefhebber van het nieuwe tv-genre scripted reality, waar het programma onder geschaard wordt. Scripted reality houdt in dat een acteurs spelen dat ze in een reality-soap spelen; het is heel erg meta. Dit wordt prachtig geïllustreerd door Bart, die, als de gemoederen enigszins bedaard lijken te zijn, nog één keer uit zijn slof schiet: ‘What the fuck gasten, rot een end op met die camera!’ Ik ben lang niet meer zo in de war geweest. Morgen weer.

maandag 13 mei 2013

Fluisteren

Fluisteren. Ik ben er altijd goed in geweest. Als peuter al fluisterde ik, meestal tegen mijn knuffels. Ik vertelde hun dat ik blij was, of boos, bijvoorbeeld omdat ik de aardappelpuree met rode kool niet lekker vond. Jaloers keek ik naar de andere borden met (hetzelfde) eten. ‘Ikke ook’, fluisterde ik dan. Mijn knuffels luisterden en fluisterden terug. Zij waren er nog beter in dan ik. Ze fluisterden zo zacht dat alleen ik hen kon verstaan.

Op school fluisterde ik tegen klasgenoten – nooit tegen de juf – over de plannen na school. We fluisterden ons een weg door belanghebbende vragen als ‘Wat gaan we doen?’ en ‘Waar gaan we dat doen?’ En natuurlijk: ‘Met wie?’ Na school fluisterde ik met dezelfde klasgenoten bij wijze van teambespreking en ‘s avonds fluisterde ik noodgedwongen tegen mijn ouders en mijn broer. Op het voetbalveld had ik een paar keer zo hard gejuicht dat er van mijn stem niets meer over was.

Mijn manier van fluisteren heeft zich gaandeweg de jaren ontwikkeld van een opgewonden, geheimzinnig, belangrijk klinkend sissen in een geniepig, theatraal stemmetje vol ongewenste lucht. Als ik vroeger fluisterde leek het alsof ik iemand de geheime code voor een kluis vol goud gaf, nu alsof ik iemand een vunzige mop vertel. Geen uitgesproken positieve ontwikkeling dus, maar feit is dat ik nog altijd op niveau fluister: zacht, verstaanbaar en geïntoneerd. Daar gaat het tenslotte om.

Niet iedereen beheerst de kunst van het fluisteren. Vooral jongens hebben er moeite mee.  Een zware, diepe stem vervangen door een oppervlakkige, dunne is ook geen eenvoudige opgave. Toch lijken sommige jongens niet eens de moeite willen nemen om het te proberen. Ze draaien enkel de volumeknop iets omlaag en kijken bij het uiten van hun boodschap vooral erg fluisterend: ze laten, met grote ogen, zien iets met je te willen delen. Zodra ze hun mond open doen kan iedereen horen wat er is: ‘Jordi kijkt de hele tijd bij me af.’ Jordi heeft het gehoord en dat was de bedoeling.

Dan zijn er ook nog jongens die wel de moeite nemen, maar simpelweg niet over de juiste middelen beschikken. Hun stem weigert in de fluistermodus te gaan. Deze jongens beginnen hun uiting vaak fluisterend maar hebben het vervolgens allemaal niet meer in de hand. Er barst een strijd los tussen de bedoeling van de jongen en de bedoeling van de stem. Een schokkende, afwisselend luid en zacht uitgesproken zin met veel uitschieters is het gevolg. Een fluisteraar van dit type is altijd opgelucht als hij uitgesproken is en de ontvanger hem begrepen heeft.

Ik wil altijd kunnen blijven fluisteren, maar als jongen, met een bedenkelijke fluisterontwikkeling bovendien, is dit geen vanzelfsprekendheid. Misschien dat er een dag komt waarop ik in een tuincentrum loop – laten we hopen van niet – en vraag hoe duur een tuinstoel is, het bedrag hoor en met mijn gezicht naar mijn vriendin roep: ‘Wat duur zeg!’ Als het zover komt, zeg ik liever niets meer, in de hoop dat alles wat ik niet zeg anderen fluisterend zal bereiken. Mijn knuffels konden het, dus waarom ik niet?

zaterdag 11 mei 2013

Examentraining; dag 1, ochtend

Het lokaal is niet groter dan een studentenkamer, in Utrecht, van een eerstejaars student. Toch is het een fijn lokaal. Met zes leerlingen en een trainer is het er direct gezellig. Buiten regent het. Dat helpt. Niemand wil weg; iedereen wil trainen, in de hoop de opgelopen achterstand voor het vak Nederlands in te halen. Dinsdag is het examen, dus er is nog tijd.



Nu Nederlands een kernvak is, is een voldoende als eindcijfer verplicht. Deze wetenschap zorgt voor de nodige extra spanning, die van de zes deelnemende gezichten af te lezen is. ‘Ik ben echt een kluns in Nederlands’, opent de eerste. In zijn stem klinkt wanhoop door. ‘Ik schrijf nooit op wat de docent wil lezen’, voegt een volgende daaraan toe. ‘En ik zit altijd over het maximum aantal woorden heen.’ Ik schrijf alle problemen op en beloof ze in de training te verwerken. Gelukkig heb ik daarvoor twee dagen de tijd.

‘De theorie neem ik kort met jullie door, zodat we daarna allemaal een vergelijkbaar vertrekpunt hebben.’ Deze zin heb ik de laatste jaren een keer of twintig uitgesproken. Ik probeer dat niet te laten merken. De leerlingen slaan aarzelend hun examenbundels open – theorie, waar dan? Ik probeer niet alle signaalwoorden afzonderlijk te bespreken, maar doe het toch. Ik neem me voor om een selectie van de schrijfdoelen te behandelen, maar behandel ze vervolgens allemaal. Van kort is na een uur geen sprake meer. Als spijtbetuiging las ik een korte pauze in.

Na de pauze en het laatste stukje theorie beginnen we (ik heb ‘m ook nog niet gemaakt) met de eerste examentekst. ‘Een recente tekst is het meest geschikt’, zeg ik, ‘maar belangrijker nog is dat jullie de tekst allemaal nog niet gemaakt hebben.’ De keuze valt op de eerste tekst uit het examen van 2002, eerste tijdvak. Hij gaat over stilte en de natuur. Fronsende gezichten maken duidelijk dat het onderwerp niet zo aanspreekt. Mijn gezicht fronst mee; het is een lastige tekst.

De antwoorden die de leerlingen geven zijn soms goed en soms fout. Ik probeer steeds uit te leggen waarom een antwoord goed of fout is. Dit is een hele klus, helemaal omdat ik zojuist heb uitgelegd wat ‘ontduiken van bewijslast’ inhoudt en ik me daar dus niet schuldig aan kan maken. Na een hoop geploeter zijn alle antwoorden besproken en zeggen de leerlingen, versuft door alle natuur, stilte, signaalwoorden en hoofdgedachtes, dat ze het begrijpen. Ze hebben groot gelijk. We gaan lunchen.

Morgen samenvatten. Dan presenteer ik u de hoofdzaken van deze tekst.



dinsdag 7 mei 2013

Teamweekend

Ik zit thuis op de bank met een leentelefoon zonder simkaart in mijn hand en een stroperige, taaie hoest in mijn keel. Ik heb geen geld meer op de bank en in mijn nek ben ik vrij serieus verbrand. Als ik naar mijn bureau kijk, zie ik een stapel nakijkwerk en ernaast, als blijk van nalatigheid, een post-it met daarop de aansporing ‘niet vergeten de norm op te zoeken’. Na het weekend had ik de cijfers moeten invoeren, maar ik ben het weekend in Brugge geweest. Met mijn zaalvoetbalteam. Het was meer dan geweldig, maar ik ben er zoals gezegd niet schadevrij uitgekomen.

Daarom hierbij een aantal tips voor de teamspeler die op teamweekend gaat. Veertien manieren om er een mooi weekend van te maken én – het kan – om ervoor te zorgen dat de week erop een neembare horde is.
 
1)      Pak nooit een boek in. Dan loop je het risico dat je tijd voor jezelf gaat nemen.

2)      Neem nooit tijd voor jezelf. Dan mis je dingen. Tijdens teamweekend gebeuren er voortdurend dingen waar je bij wil zijn. Bovendien: als je iets gemist hebt, ga je aan het volgende extra enthousiast meedoen. Hoogmoed is daarvan een even linke als onvermijdelijke bijwerking

3)      Ga bij voetballen nooit akkoord met de rol van joker. Je bent de neutrale man die meespeelt met de aanvallende partij. Verwarrend en ondankbaar. De term ‘joker’ zegt wat dat betreft genoeg.

4)      Zeg nooit dat je ergens goed in bent, want het wordt gegarandeerd getest en de druk wordt gegarandeerd te groot.

5)      Ga nooit tafelvoetballen. Niks aan.

6)      Denk nooit dat je lekker kan slapen op een niet opgemaakt bed.

7)      Ga nooit als eerste douchen. Je verveelt je uren.

8)      Onderschat niemand. Ook dronken Ieren kunnen poolen. Juist dronken Ieren kunnen poolen.

9)      Vraag de weg, ook als je de weg weet, want je weet ‘m niet.

10)   Ga nooit naar de wc als de lamp het niet doet. Je gaat je telefoon gebruiken en vergeten.

11)   Geniet met volle teugen, maar benoem het niet; dan is het meteen minder leuk. Stuur mails, veel mails, na afloop, over hoe leuk het was.

12)   Wees er vanaf het begin bij, ook als je eigenlijk niet vanaf het begin erbij kan zijn. Het leed van de anekdotes over de eerste avond aanhoren is met geen enkele afgezegde afspraak te vergelijken. Bovendien worden er angstaanjagende eisen aan je deelname gesteld als je later arriveert: je bent het hele weekend de frisse jongen die energie voor tien heeft en nog uren/dagen door kan.

13)   Pin bij een pinautomaat waar je je saldo kan zien.

14)   Ga op teamweekend!

maandag 29 april 2013

Werken in de schouwburg

Een keer gingen we met de dramaklas naar een voorstelling in de schouwburg. Ik kwam zelden in de schouwburg en keek die avond mijn ogen uit. Gek genoeg was ik meer onder de indruk van het personeel – strak in het pak, statig, charismatisch – dan van de bekende acteurs die ik op het podium tekeer zag gaan. Zittend op een stoel in de loge, niet ver van een medewerker van de schouwburg die toezicht hield, fantaseerde ik over een baan in de schouwburg: over net zo’n pak, over toezicht houden en over charismatisch zijn.

Toen ik eindelijk achttien werd, deed ik mijn maanden eerder geschreven sollicitatiebrief op de bus. Ik had erin gezet, nog ongevoelig voor elke vorm van pathetiek, dat ik altijd al in de schouwburg had willen werken en dat ik er veel voor over zou hebben deze wens werkelijkheid te laten worden. Aan mijn leeftijd kon het niet langer liggen. Een aantal weken ging voorbij, voordat ik de envelop openmaakte met daarin een uitnodiging voor een sollicitatiegesprek. Ik glom van trots en hing de brief op aan het prikbord in de keuken. Mijn eerste sollicitatiegesprek. In de schouwburg nog wel! Kon het mooier?

Mijn eerste werkdag liep uit op een teleurstelling. Waar ik nachten gedroomd had van mijn debuut in de schouwburg, daar was het aangrenzende, mij onbekende concertgebouw het decor van mijn eerste handelingen als ‘medewerker publieksontvangst Theaters Tilburg’. Ook verschrompelde de status van de door kortgeleden nog zo verheven medewerkers publieksontvangst Theaters Tilburg toen er, nadat alle bezoekers in de zaal plaatsgenomen hadden, grote afwaskarren naar binnen gereden werden. Ik had me als bezoeker nooit gerealiseerd dat de troep die ik achterliet door de indrukwekkende mannen en vrouwen in pak werd opgeruimd. Ik dacht dat zij in de tussentijd op hun post bleven staan, als soldaten voor een parlementsgebouw. Ik dacht dat de schoonmaak niet aan hen besteed was.

De teleurstelling sloeg al vrij snel om in blijdschap en opluchting. De collega’s bleken geen onbereikbare, autoritaire meerderen maar aardige, behulpzame en grappige gelijken. De meeste studeerden, net als ik, en de meeste hielden van theater, net als ik. Na het werken gingen we soms nog wat drinken in de stad of soms bij iemand thuis. Mijn collega’s veranderden in een paar weken tijd van onbereikbare voorbeelden in vrienden van het werk. Met een aantal van hen heb ik zelfs een paar salsalessen gevolgd – ik bedoel maar.

Ontbrekende theekoppen, zaaldiensten, het uitrollen van de loodzware rode loper, het zenuwachtig groeten van de directeur, de carnavalsavonden, verzakende deeltaxi’s, meelopen met Albert Verlinde, bloemen geven, de alom gevreesde horecadienst en bovenal de gezellige, ontspannen sfeer maakten het werken bij de schouwburg voor mij meer, of eigenlijk minder, dan werken. Om met een ver familielid uit Geffen te spreken: ik kom zeker terug!

zondag 21 april 2013

Een weekje misschien


In een bibliotheek
Zat ik van de week
En ik voelde mij daar
Niet sereen

Ik had het heel erg druk
En beet me steeds weer stuk
Op die scriptie van mij
Wat moest ik doen?

Ik probeerde het steeds
Maar het geloof is reeds
Weggevlogen van mij
God, sta me bij

Ik at een broodje filet
Ook dat hielp niet mee
Toen ik naar de klok keek
Werd ik lijkbleek

Een weekje misschien
(Een weekje misschien)
Ik dacht een weekje misschien
Als ik wist wat een klus het was
Een gezwel dat maar niet genas
Als een student zat ik te dromen
Ik dacht: ik ben klaar in mei
Maar die droom ging snel voorbij

Ik stond op en zei
Vandaag geen scriptie voor mij
Ik moet even weg
Maar kom morgen terug

Ach, mijn plek bleef leeg
Tot ik in de gaten kreeg
Dat er niemand meer was
Iedereen was klaar

Een weekje misschien
(Een weekje misschien)
Ik dacht een weekje misschien
Als ik wist wat een klus het was
Een gezwel dat maar niet genas
Als een student zat ik te dromen
Ik dacht: ik ben klaar in mei
Maar die droom ging snel voorbij